ECLI:NL:GHAMS:2016:2316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
200.182.422/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot onvoldoende specificatie van een bedrag en communicatie over executieverkoop

In deze zaak heeft klager op 17 december 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 1 december 2015. Klager had een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die onder andere betrekking had op de onvoldoende specificatie van een bedrag in een brief, het niet informeren over de executieverkoop, het niet inhoudelijk ingaan op vragen van klager, het gebruik van beslag als oneigenlijk drukmiddel en het niet op orde hebben van het dossier. De kamer verklaarde de klachtonderdelen a, c, d en e ongegrond en klager niet-ontvankelijk met betrekking tot klachtonderdeel b.

Het hof heeft de zaak op 7 april 2016 behandeld. Klager heeft zijn standpunt toegelicht, vergezeld van zijn echtgenote. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de door klager ingediende stukken. Het hof oordeelde dat klachtonderdeel b gegrond was, omdat de gerechtsdeurwaarder klager niet had geïnformeerd dat de executieverkoop geen doorgang zou vinden. Klachtonderdeel c werd ook gegrond verklaard, omdat de gerechtsdeurwaarder niet voldoende had geantwoord op de vragen van klager. De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard.

Het hof legde de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op en vernietigde de beslissing van de kamer in haar geheel. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.182.422/01 GDW
nummer eerste aanleg : 975.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 juni 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 17 december 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 december 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:199). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) voor wat betreft de klachtonderdelen a., c., d. en e. ongegrond verklaard en klager
niet-ontvankelijk verklaard met betrekking tot klachtonderdeel b.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 januari 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Op 29 maart 2016 is van klager een brief van 24 maart 2016 (met producties) ter griffie van het hof ingekomen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat de brief voor zover die een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder behelst buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het van toepassing zijnde procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken voor het indienen van andere stukken dan het beroepschrift en het verweerschrift geen ruimte biedt, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt. De bij de brief gevoegde producties zijn in het procesdossier opgenomen.
1.4.
Op 5 april 2016 heeft het hof van de gerechtsdeurwaarder een brief/pleitnota van 4 april 2016 (met productie) ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij die brief laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat het hof kennis zal nemen van deze brief/pleitnota en dat het hof ter zitting een beslissing zal geven over het al dan niet in behandeling nemen van de (niet tijdig ingediende) productie.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016. Klager is, vergezeld van zijn echtgenote [naam] , verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Gezien het feit dat de door de gerechtsdeurwaarder op 5 april 2016 ingediende productie reeds bij de kamer in het geding is gebracht en klager tegen indiening daarvan in hoger beroep geen bezwaar heeft gemaakt, is dit stuk door het hof opgenomen in het procesdossier.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 18 maart 2014 is ten laste van klager een vonnis gewezen, welk vonnis is verbeterd bij herstelvonnis van 6 mei 2014.
3.2.2.
Bij exploot van 7 juli 2014 heeft een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam bij [naam kantoor] te [plaats] (hierna ook: [collega-gerechtsdeurwaarder] ), voormelde vonnissen aan klager betekend en gelijktijdig bevel gedaan aan de inhoud ervan te voldoen.
3.2.3.
De gerechtsdeurwaarder (te [plaats] ) heeft het vonnis van 18 maart 2014 op 8 augustus 2014 aan klager doen betekenen en gelijktijdig bevel laten doen om aan de inhoud ervan te voldoen.
3.2.4.
Klager heeft bij brief van 10 augustus 2014 bij de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de inhoud van laatstgemeld exploot.
3.2.5.
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft [collega-gerechtsdeurwaarder] in opdracht van de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld tot beslaglegging op alle inkomsten en bezittingen van klager te zullen overgaan indien hij in gebreke blijft om het (inmiddels opgelopen) verschuldigde bedrag van € 3.081,34 binnen de gestelde termijn te voldoen.
3.2.6.
Bij brief van 11 oktober 2014, geadresseerd aan [collega-gerechtsdeurwaarder] , heeft klager op de beslagaankondiging gereageerd.
3.2.7.
Op 4 november 2014 heeft [collega-gerechtsdeurwaarder] in opdracht van de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de roerende zaken van klager.
3.2.8.
Bij exploot van 7 november 2014 heeft [collega-gerechtsdeurwaarder] in opdracht van de gerechtsdeurwaarder aan klager het proces-verbaal van het gelegde beslag betekend en in datzelfde exploot aangezegd dat de openbare verkoop van de in executoriaal beslag genomen roerende zaken zou plaatsvinden op 11 december 2014.
3.2.9.
Klager heeft bij brief van 9 november 2014 bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging ‘roerende zaken’. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop bij brief van 18 november 2014 gereageerd. In die brief staat onder meer het volgende:
“In aansluiting op uw brieven deel ik u mede dat er sprake is van een onherroepelijk vonnis, waartegen geen rechtsmiddelen meer aangewend kunnen worden. U zult dus aan het vonnis moeten voldoen. Aangezien u niet aan het vonnis heeft voldaan, is er terecht beslag gelegd door collega (..) op uw inboedel.
U kunt verkoop hiervan voorkomen door betaling van de volledige vordering, per heden bedragende € 3.214,00 UITERLIJK 21 NOVEMBER a.s..”
3.2.10.
De tegen 11 december 2014 aangezegde openbare verkoop heeft niet plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder had [collega-gerechtsdeurwaarder] opdracht gegeven het dossier te sluiten en aan de gerechtsdeurwaarder te retourneren. Klager is daarover niet geïnformeerd.
3.2.11.
Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben vervolgens zowel telefonisch als per e-mail contact met elkaar gehad. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder gevraagd (i) om te verklaren waarom aan hem niet was medegedeeld dat de aangezegde executieverkoop geen doorgang zou vinden en (ii) of en zo ja wanneer er een executieveiling van zijn inboedel zou plaatsvinden.
3.2.12.
De gerechtsdeurwaarder heeft, voor zover hier van belang, daarop het volgende geantwoord
(e-mail van 17 december 2014):
“Zoals gezegd heb ik uw email doorgezonden aan cliente
En om instructies gevraagd.
Overigens volgens mijn administratie mocht ik de
Gegevens met betrekking tot uw (lease) auto
Nog niet van u ontvangen.”
(e-mail van 19 december 2014):
“Zoals ik u telefonisch al medegedeeld heb, heb ik instructies aan mijn opdrachtgever gevraagd mbt eventuele verkoop van de inboedel. Het is wel zo dat het beslag blijft liggen totdat de gehele vordering voldaan is danwel tot het moment dat u in de WSNP zou belanden of failliet verklaard zou worden.
Cliente weet nu dat u niets kunt regelen en heeft een beslissing over het al dan niet tot verkoop overgaan van uw inboedel, nog niet genomen.”

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat:
a. de gerechtsdeurwaarder het in de brief van 18 november 2014 (zie 3.2.9.) vermelde bedrag onvoldoende heeft gespecificeerd en dat dit bedrag niet correct is;
b. de gerechtsdeurwaarder niet aan hem heeft medegedeeld dat de executieverkoop geen doorgang zou vinden;
c. de gerechtsdeurwaarder niet inhoudelijk is ingegaan op de door klager gestelde vragen (zie 3.2.11. en 3.2.12.);
d. de gerechtsdeurwaarder het beslag op de roerende zaken van klager als oneigenlijk drukmiddel heeft gebruikt (aangezien de executieverkoop niet is doorgezet);
e. de gerechtsdeurwaarder zijn dossier niet op orde heeft, omdat hij alleen beschikt over het vonnis van 18 maart 2014 en niet over het leasecontract met betrekking tot de auto van klager.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klachten
6.1.
In hoger beroep heeft klager een aantal nieuwe klachten geformuleerd, onder meer over gebeurtenissen van na het indienen van het klaagschrift bij de kamer. Het hof behandelt de zaak in hoger beroep in volle omvang. Daarbij worden echter alleen klachten in beschouwing genomen die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor zover het beroepschrift van klager klachten bevat die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht, kan het hof daarvan geen kennis nemen. Klager zal daarom in zijn nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel a.
6.2.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het in de brief van 18 november 2014 vermelde bedrag, te weten € 3.214,-, onvoldoende heeft gespecificeerd. Uit de reeds eerder aan klager verstuurde stukken, te weten het exploot van betekening van 8 augustus 2014, de brief van 10 oktober 2014 (aankondiging beslaglegging) en de exploten van 4 en 7 november 2014, blijkt echter afdoende hoe het door klager verschuldigde bedrag is opgebouwd. Van de gerechtsdeurwaarder behoefde dan ook niet te worden verwacht dat hij in zijn antwoord op de brief van klager van 9 november 2014, waarin daarom niet was gevraagd, opnieuw een specificatie van het op dat moment verschuldigde bedrag zou geven. Klachtonderdeel a. is dus in zoverre ongegrond.
6.3.
Verder stelt klager nog dat het in de brief van 18 november 2014 vermelde bedrag onjuist is. Over de precieze hoogte van de vordering inclusief kosten dient de executierechter te oordelen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder in dit verband is het hof niet gebleken. Ook in zoverre is dit klachtonderdeel dus ongegrond.
Klachtonderdeel b.
6.4.
De kamer heeft ten aanzien van klachtonderdeel b. overwogen dat klager dit onderdeel had moeten richten tegen de collega-gerechtsdeurwaarder en niet tegen de gerechtsdeurwaarder, aangezien het de collega-gerechtsdeurwaarder was die het beslag ‘roerende zaken’ ten laste van klager had gelegd.
6.5.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat het nalaten aan klager mee te delen dat de executieverkoop op 11 december 2014 geen doorgang zou vinden, aan de gerechtsdeurwaarder kan worden toegerekend. Weliswaar is zijn collega-gerechtsdeurwaarder van [collega-gerechtsdeurwaarder] ook zelf verantwoordelijk voor de door hem verrichte ambtshandelingen (en de daarbij behorende overige werkzaamheden, zoals het informeren van klager over het besluit van het niet doorgaan van de aangezegde executieverkoop), maar dit ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van zijn plicht om de opdracht daartoe zorgvuldig en juist door te geven aan een collega-gerechtsdeurwaarder. Dat geldt des te meer, nu de gerechtsdeurwaarder over de beslaglegging en de aangezegde verkoop telkens rechtstreeks met klager contact had gehad en hij zelf aan [collega-gerechtsdeurwaarder] had meegedeeld het dossier te sluiten. Dit betekent dat klachtonderdeel b. gegrond is.
Klachtonderdeel c.
6.6.
Klager wilde van de gerechtsdeurwaarder antwoord krijgen op (i) de vraag waarom aan hem niet was medegedeeld dat de aangezegde executieverkoop geen doorgang zou vinden en (ii) de vraag of en wanneer er een executieveiling van zijn inboedel zou plaatsvinden. Uit de
e-mails van 17 en 19 december 2014 valt af te leiden dat de gerechtsdeurwaarder enkel is ingegaan op de tweede vraag van klager (zij het summier). Het hof acht dit onbehoorlijk. Naar het oordeel van het hof lag het op de weg van de gerechtsdeurwaarder om, mede gelet op wat hiervoor onder 6.5. is overwogen, ook inhoudelijk antwoord te geven op de eerste vraag van klager. Klachtonderdeel c. is derhalve eveneens gegrond.
Klachtonderdeel d.
6.7.
Het hof acht het in beginsel aanvaardbaar dat beslag wordt gelegd terwijl van tevoren duidelijk is dat het beslag niet (geheel) zal worden uitgewonnen. Het beslag wordt in dat kader in de praktijk ook vaak gebruikt om een betalingsregeling af te dwingen. De gerechtsdeurwaarder is in dit geval niet over de grens van het tuchtrechtelijk laakbare gegaan door wel beslag te leggen, maar niet tot executoriale verkoop over te gaan.
Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e.
6.8.
Het hof is van oordeel dat klager onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat de gerechtsdeurwaarder zijn dossier niet op orde heeft. Klachtonderdeel e. is dan ook ongegrond.
Maatregel
6.9.
Uit het voorgaande volgt dat de klacht van klager op twee onderdelen gegrond is. Aan de gerechtsdeurwaarder zal de maatregel van berisping opgelegd worden.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachten die voor het eerst in hoger beroep zijn aangevoerd;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen a, d. en e. ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b. en c. gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016 door de rolraadsheer.