ECLI:NL:GHAMS:2017:5466

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
23-003321-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen hennepteelt en opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten met bewezenverklaring van medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van hennepteelt, het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking. De verdediging stelde dat de verdachte slechts in de woning verbleef tegen betaling en niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan de hennepteelt, omdat hij de boerderij had gehuurd met behulp van valse loonstroken en daar verbleef terwijl er een hennepkwekerij actief was. De verdachte had verklaard niets te weten van de kwekerij, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden en de sterke geur van hennep die in de woning aanwezig was. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hiervan op de hoogte was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van zestig uren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003321-16
datum uitspraak: 20 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016 in de strafzaak onder
parketnummer 15-660246-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 2]) (ongeveer) 5319 hennepplanten (, althans 3640 hennepstekken en/of 94 moederplanten en/of 1585 hennepplanten) en/of 3.37 kilogram gedroogde henneptoppen en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met
7 januari 2013 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) (ongeveer) 5319 hennepplanten(, althans 3640 hennepstekken en/of 94 moederplanten en/of 1585 hennepplanten) en/of 3.37 kilogram gedroogde henneptoppen in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van
8 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan de onbekend gebleven persoon/personen één of meer ruimten in voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2:
hij op of omstreeks 8 januari 2013 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 5319 hennepplanten (, althans 3640 hennepstekken en/of 94 moederplanten en/of 1585 hennepplanten) en/of 3.37 kilogram gedroogde henneptoppen in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1 primair en bewijsoverweging medeplichtigheid

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier enkel blijkt dat de verdachte tegen betaling in de woning heeft verbleven. Gelet daarop stelt de verdediging dat niet kan worden gesproken van medeplegen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat niet is gebleken van opzet op het behulpzaam zijn bij het telen van hennep. De wetenschap van de verdachte over hetgeen er in de ruimtes waar de hennep- en stekkenkwekerij werden aangetroffen ontbreekt en derhalve is ook geen sprake van medeplichtigheid bij de hennepteelt, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk telen van hennepplanten in een pand aan de [adres 2] te [plaats].
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van
een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen
in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar
uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van
de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte
op 17 april 2012 een stolpboerderij in [plaats] heeft gehuurd met behulp van valse loonstroken,
waarna hij in juni 2012 zijn intrek in de boerderij heeft genomen en daar tot begin januari 2013 heeft gewoond. De verdachte heeft verklaard de stolpboerderij op verzoek van [naam 1] te hebben gehuurd en dat hij hiervoor maandelijks contant € 2.250,- van deze [naam 1] ontving om de huurprijs
te kunnen voldoen, alsmede respectievelijk € 350,- en € 46,- om de rekeningen voor elektra, gas en netwerkbeheer te betalen. Daarnaast kreeg hij van [naam 1] per maand € 2.000,-.
Het hof is van oordeel dat dit (slechts) gedragingen van faciliterende aard zijn. Van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking is geen sprake. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het hof is echter wel van oordeel dat sprake is van medeplichtigheid aan de hennepteelt en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard vanaf juni 2012 te hebben verbleven in de boerderij aan de [adres 2] te [plaats] en gebruik te hebben gemaakt van de woonkamer, keuken en de voorste badkamer. Hij heeft tot slot verklaard niets te hebben geweten van de hennepkwekerij en nooit een wietlucht in de woning te hebben geroken.
Het hof acht de verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Een in werking zijnde hennepkwekerij verspreidt doorgaans een sterke, typische geur. Dat de onderhavige kwekerij een dergelijke geur verspreidde, wordt bevestigd door een anonieme melding dat er in de omgeving van de woning aan de [adres 2] te [plaats] een wietlucht hing en de bevindingen van de verbalisanten die rond de voordeur een henneplucht roken. Het is onaannemelijk dat de verdachte, die naar eigen zeggen over een redelijk goed reukvermogen beschikt en ruim zeven maanden in de woning verbleef,
een dergelijke geur - die zo doordringend is dat deze buiten de woning werd waargenomen - niet heeft waargenomen.
Daar komt bij dat een hennepplantage van een dergelijk grote omvang behoorlijk wat werkzaamheden met zich brengt en dat deze werkzaamheden niet beperkt hebben kunnen blijven tot de weekenden dat de verdachte afwezig was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over een goed gehoor te beschikken en te hebben gehoord dat er naast [naam 1] ook andere personen naar boven gingen. Hij verklaarde voorts stemmen en gestommel op de bovenverdieping te hebben gehoord. De in werking zijnde hennepkwekerij bevond zich op de eerste verdieping, welke te bereiken was via een trap grenzend aan de woonkamer. Dit in samenhang bezien met de wietlucht die de verdachte moet hebben geroken tijdens zijn langdurige verblijf in de woning en de omstandigheden waaronder de verdachte de boerderij op verzoek van [naam 1] huurde (alsook de wijze waarop de huurovereenkomst tot stand is gekomen en
de geldbedragen die de verdachte ontving), rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte wist dat
er een hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de stolpboerderij waar hij verbleef. Zijn wetenschap
van de aanwezigheid van de kwekerij is daarmee gegeven. Tenslotte neemt het hof hierbij in aanmerking
de omstandigheid dat de verdachte in zijn hoedanigheid van verhuurder (in een voorafgaande periode) een aantal keer te maken heeft gehad met een hennepplantage in de door hem verhuurde woningen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt en acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.

Vrijspraak feit 2

Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de in de woning van de verdachte aangetroffen hennepplanten overweegt het hof als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in de zin van artikel 3, onder C, van de Opiumwet moet blijken dat bij de verdachte - een zekere mate van - wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die planten en dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Daarbij is de enkele vaststelling dat - zoals in de onderhavige zaak - iemand heeft verbleven in een pand waar zich dergelijke planten bevonden en op de hoogte was van het feit
dat daar hennepplanten waren onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Nu van andere omstandigheden niet, althans onvoldoende is gebleken zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

Vrijspraak feit 3

Uit de aangifte van [naam 2] namens [bedrijf] van 18 januari 2013 blijkt dat ten behoeve van de hennepkwekerij die op 8 januari 2013 is aangetroffen in het pand aan de [adres 2] te [plaats] gedurende enige tijd op illegale wijze een grote hoeveelheid elektriciteit van het net is afgenomen.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte van de diefstal van die elektriciteit wist en daarbij in enige hoedanigheid betrokken is geweest. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 8 november 2012 tot en met 7 januari 2013
te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres 2] ongeveer 5319 hennepplanten (althans 3640 hennepstekken en 94 moederplanten en 1585 hennepplanten) en 3.37 kilogram gedroogde henneptoppen, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 8 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats], opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan de onbekend gebleven persoon/personen één of meer ruimten
in voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met behulp van valse loonstroken een boerderij gehuurd en deze boerderij ter beschikking gesteld voor het kweken van een grote hoeveelheid hennepstekken en hennepplanten.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij alleen oog heeft gehad voor zijn eigen problemen en gebruik heeft gemaakt van een aanbod tot het kosteloos huren van een stolpboerderij, wetende dat hij daarmee een ruimte voor hennepteelt faciliteerde. De verdachte heeft indirect een bijdrage geleverd aan de handel in hennep, waardoor ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij door zijn handelen niet onder ogen heeft gezien dat de handel in softdrugs maatschappelijke problemen met zich meebrengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers en sociale overlast.
Het hof constateert dat in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van één jaar en bijna acht maanden. Gelet evenwel op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep en de op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur en een voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur dan wel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. S. Clement, A.M. van Amsterdam en M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid
van mr. C. de Beer en mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2017.
Mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.