3.1Zeer kort samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
a. [geïntimeerde] heeft vanaf 2006 een spray ontwikkeld die zij onder de naam [geïntimeerde] op de markt brengt. Zij hanteert voor de vermarkting deze productnaam, consequent gebruik van het woord [x] voor fecaliën, juxtapositie, rijm, branding en een
stink-freegarantie.
b. Vanaf 2013 heeft [geïntimeerde] in het kader van de promotie een reclamevideo met een Britse dame op een toilet ontwikkeld die zeer goed bekeken is. In het najaar van 2015 is een nieuwe reclamevideo met dezelfde figuur uitgebracht door [geïntimeerde] .
c. Het product [geïntimeerde] wordt sedert 2013 in vele landen gedistribueerd en kan via internet ook in Nederland verkregen worden.
d. In het najaar van 2015 heeft de distributeur voor Europa van [geïntimeerde] met de winkelketen Albert Heijn (hierna: AH) onderhandeld over opname van de [geïntimeerde] producten in het assortiment van AH.
e. Begin 2016 heeft [appellant] , een concurrerende onderneming, een product [y] op de markt gebracht, eveneens een wc-spray. De namen voor de geuren zijn op 3 februari 2016 in de VS als merk gedeponeerd.
f. [appellant] gebruikt in haar marketing het woord [y] , juxtapositie, rijm, branding en een geurvrij-garantie. Zij heeft ook een reclamevideo uitgebracht, met een prinses op een toilet. De
look-and-feelvan deze producten en de bijbehorende campagne wijkt af van die van andere producten van [appellant] .
g. [geïntimeerde] heeft met verlof van de voorzieningenrechter onder [appellant] bewijsbeslag gelegd op 20 april 2016.
h. Inmiddels is, na een daartoe gevoerde procedure uit hoofde van art. 843a Rv, inzage in het bewijsbeslag verkregen, waarbij bedrijfsgevoelige gegevens zwart gemaakt zijn.
i. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 22 september 2016 [appellant] in kort geding gedagvaard voor de rechtbank te Den Haag over de gestelde inbreuk op de IE-rechten van [geïntimeerde] (dan wel een onrechtmatige daad van [appellant] jegens [geïntimeerde] ).
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg, kort samengevat, inzage in een aantal nader aangeduide bescheiden (hierna: de zelfstandige exhibitievordering), inzage in de door het bewijsbeslag getroffen bescheiden, (met een subsidiaire en meer subsidiaire variant om tegemoet te komen aan problemen in verband met bedrijfsvertrouwelijke gegevens), alles uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling in de kosten ex art. 1019h Rv en een vergoeding in verband met de kosten van het bewijsbeslag. Zij stelde daartoe dat [appellant] inbreuk maakt op [geïntimeerde] merk-, model en auteursrechten, dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij recht en belang heeft om zowel de beslagen als andere, niet beslagen, bewijsstukken van [appellant] in te zien, opdat zij haar stellingen omtrent de inbreuken kan bewijzen.
In reconventie vorderde [appellant] opheffing van het bewijsbeslag, uitvoerbaar bij voorraad en met kostenveroordeling.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen in die zin dat [appellant] moest medewerken aan het verschaffen van inzage in de in bewijsbeslag genomen bescheiden, waarbij [appellant] vertrouwelijke bedrijfsgegevens zwart mocht maken, uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [appellant] in de kosten op de voet van art. 1019h Rv. De overige vorderingen in conventie en de vordering in reconventie heeft zij afgewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellant] en [geïntimeerde] met hun onderscheiden grieven op.