In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die het gezag uitoefende over haar zoon, werd beschuldigd van het niet naleven van de Leerplichtwet 1969. De verdachte had haar zoon gedurende een periode van meer dan een maand niet naar school laten gaan, omdat zij vond dat het voor zijn gezondheid beter was om in Suriname te verblijven voor behandeling door een medicijnman. Echter, zij had hiervoor geen toestemming van de leerplichtambtenaar verkregen en heeft geen medische stukken overgelegd die de noodzaak van het verblijf onderbouwden. Het hof oordeelde dat de stelling van de verdachte niet in strafverminderende zin meegewogen kon worden, aangezien er geen bewijs was voor de noodzaak van het verblijf in Suriname.
Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet. De verdachte werd eerder al veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat in haar nadeel werd meegewogen. Desondanks hield het hof rekening met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder schulden en de zorg voor drie kinderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, een taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis, met de voorwaarde dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij zij zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.