4.1.De rechtbank heeft over het geschil als volgt overwogen en beslist:
“aanslag afvalstoffenheffing belastingjaar 2016 (16/1564)
7. Uit artikel 6.10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2016 een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift ingediend tegen de voor het belastingjaar 2016 aan belanghebbende opgelegde aanslag afvalstoffenheffing. Eiser heeft tegen deze uitspraak op bezwaar echter reeds op 11 maart 2016 beroep ingesteld. Nu gesteld noch gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 6:10 Awb is het beroep in zoverre voortijdig ingesteld.
9. Het beroep voor zover dat is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2016 is daarom niet-ontvankelijk. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij – wanneer het (hoger)
beroep in de zaken betreffende aanslagen afvalstoffenheffing voor de belastingjaren 2013, 2014 en 2015 tot wijziging van deze aanslagen leidt – de aanslag afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2016 ambtshalve op gelijke wijze zal wijzigen.
10. Voor het belastingjaar 2013 is de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2013 van de gemeente Haarlemmermeer van belang. Voor het belastingjaar 2014 respectievelijk 2015 is dat de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2014 respectievelijk 2015. De rechtbank stelt vast dat de hieronder genoemde artikelen uit de hiervoor genoemde verordeningen gelijkluidend zijn. Dat geldt evenzeer voor de bij elk van de verordeningen behorende tarieventabellen. Daarom zal de rechtbank deze verordeningen en de hierbij behorende tarieventabellen in het navolgende aanduiden als “de verordening” respectievelijk “de tarieventabel.”
11. Ingevolge artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen. Deze heffing kan worden opgelegd aan degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Artikel 10.21, eerste lid, Wet milieubeheer bepaalt onder meer dat de gemeente er zorg voor moet dragen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening wordt onder de naam afvalstoffenheffing een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 3 van de verordening wordt de belasting geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Ingevolge artikel 4 van de verordening wordt de belasting geheven naar de maatstaven en de tarieven zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5 van de verordening is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
Ingevolge artikel 1.2. van de tarieventabel bedraagt de belasting in afwijking van het onder 1.1. bepaalde, per belastingjaar [per perceel] voor het ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen ter beschikking stellen van:
1.2.1een rolemmer met een inhoud van 120-liter voor groente-, fruit en tuinafval en/of
(…..)
c. een rolemmer met een inhoud van 240-liter voor restafval, € 322,80.
12. De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat eiser gebruiker is van de woning in de zin van de verordening en dat hij in de betreffende jaren beschikte over een rolemmer met een inhoud van 120 respectievelijk 240 liter voor groente-, fruit- en tuinafval respectievelijk voor restafval. Gelet hierop is eiser op grond van artikel 3 van de verordening belastingplichtig.
13. De aanslagen afvalstoffenheffing zijn - anders dan eiser kennelijk meent - niet opgelegd vanwege extra of overmatig aangeboden afval. Dat eiser naar hij stelt nimmer heeft gevraagd om op extra dagen afval op te halen en verweerder geen bewijs heeft geleverd dat eiser overmatig afval heeft aangeboden, is in het kader van de opgelegde aanslagen dan ook niet relevant.
14. Dat eiser eigenaar noch enig gebruiker van de woning is, noch is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Haarlemmermeer, brengt, anders dan hij betoogt, niet mee dat de aanslagen ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Belastingplichtig is immers de feitelijk gebruiker van het perceel. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de situatie dat er (mogelijk) meerdere gebruikers van een perceel zijn, de aanslag wordt opgelegd aan die gebruiker op wiens naam de nutsvoorzieningen staan. Nu eiser, zoals hij ook ter zitting heeft erkend, als gebruiker van de nutsvoorzieningen voor de woning staat geregistreerd, zijn de aanslagen aan hem opgelegd. De rechtbank acht dit niet onredelijk noch anderszins onjuist en ook niet in strijd met enige rechtsregel.
15. Aan de stelling van eiser dat aan de eigenaar van de woning, mevrouw [Y], al eerder aanslagen afvalstoffenheffing over de jaren 2013 tot en met 2015 zijn opgelegd en dat om die reden ten onrechte nogmaals dezelfde aanslagen aan hem worden opgelegd, gaat de rechtbank voorbij. Eiser heeft geen aanslagen getoond waaruit de juistheid van zijn stelling kan blijken en verweerder heeft ter zitting verklaard dat uit het interne systeem van de gemeente ook niet blijkt dat eerder aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2013, 2014 of 2015 aan mevrouw [Y] zijn opgelegd.
16. Gelet op het vorenoverwogene zijn de aanslagen afvalstoffenheffing over de jaren 2013 tot en met 2015 terecht en naar juiste hoogte aan eiser opgelegd.
17. Met betrekking tot eisers stelling dat de aanslagen niet zijn gespecificeerd overweegt de rechtbank het volgende. In de aanslagen is vermeld dat deze zijn opgelegd ter zake van de afvalstoffenheffing en betrekking hebben op de in de aanslagen genoemde tijdvakken. Bovendien is steeds de heffingsmaatstaf vermeld. Gelet hierop acht de rechtbank de aanslagen voldoende gespecificeerd. Deze beroepsgrond van eiser faalt derhalve.
18. Voor zover eiser met zijn stelling dat de aanslagen onrechtmatig zijn aangezien deze niet zijn aangekondigd, beoogt te stellen dat hij ten onrechte eerst in 2015 is aangeslagen voor de jaren 2013 en 2014 overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt verweerders bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag pas door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De afvalstoffenheffing is een tijdvakbelasting waarbij blijkens artikel 5 van de verordening het belastingjaar gelijk wordt gesteld aan het kalenderjaar. Dit brengt mee dat de belastingschuld eerst ontstaat na de laatste dag van het tijdvak waarop de schuld betrekking heeft, in dit geval een kalenderjaar. Ten aanzien van het jaar 2013 respectievelijk 2014 betekent dit dat verweerder tot en met 31 december 2016 respectievelijk 31 december 2017 bevoegd is tot het opleggen van een aanslag. Deze beroepsgrond slaagt derhalve evenmin.
19. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep voor zover dit betrekking heeft op de opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing over de jaren 2013, 2014 en 2015 ongegrond.”
Inzake de afvalstoffenheffing over het jaar 2016