In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2017, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, die momenteel verblijft in het Justitieel Complex Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2017 in overweging genomen, evenals de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. den Haan, gehoord.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep beoordeeld en is van mening dat er termen aanwezig zijn om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. Dit houdt in dat de verdachte de onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 13/665469-15 kan ondergaan, voor zover deze nog niet is uitgezeten. Het hof heeft daarbij overwogen dat er geen detentiefasering zal plaatsvinden zolang de schorsing van de voorlopige hechtenis van kracht is. Indien detentiefasering wel plaatsvindt, eindigt de schorsing op het moment dat deze begint.
De beslissing van het hof houdt in dat het beroep tegen de bestreden beschikking wordt afgewezen, maar het mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt toegewezen. De schorsing gaat in op het moment dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd en duurt voort tot de verdachte in vrijheid wordt gesteld. De beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.