Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven I en IIvan [appellant] zien (mede) op de feiten waarop de kantonrechter zich in het vonnis heeft gebaseerd. Het hof zal hiermee in het navolgende zo nodig rekening houden.
3.Beoordeling
grief IIIis gericht. [appellant] voert aan dat een juiste voorstelling van zaken bij hem heeft ontbroken op het moment dat hij een kringloopwinkel in het gehuurde begon, doordat hij niet op de hoogte was van werkzaamheden aan de straat direct voor het gehuurde in de periode maart tot oktober 2014. De dwaling aan de zijde van [appellant] is te wijten aan Ymere nu zij heeft nagelaten hem daarover te informeren, terwijl zij als grote projectontwikkelaar/vastgoedondernemer in Amsterdam daarvan wel op de hoogte was c.q. behoorde te zijn. Weliswaar ziet artikel 3.1 van de huurovereenkomst op een transformatie van dit gebied, maar uit de daarbij behorende bijlage “Sloop renovatieclausule” blijkt dat deze niet eerder dan 1 januari 2017 zal plaatsvinden. Het had voor Ymere kenbaar behoren te zijn dat het voor [appellant] bijzonder relevant was te weten dat gedurende de opstartfase van de kringloopwinkel dergelijke ingrijpende werkzaamheden zouden plaatsvinden, aldus [appellant] .
grief IVvan [appellant] . Volgens hem heeft Ymere op dit punt een onvoorwaardelijke toezegging gedaan en heeft Direkt Kla Pa Bo om die reden een investeringsovereenkomst (met een derde) gesloten.
grief Vkomt [appellant] op tegen afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering tot vergoeding van de door de verouderde rioleringsbuizen veroorzaakte schade als gevolg van extreme regenval. Dat de rioleringsbuizen niet tijdig waren vervangen, althans onderhouden, is een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Bovendien had Ymere dit gebrek behoren te kennen, aldus [appellant] .
grief VIbetoogt [appellant] dat de nevenvorderingen van Ymere niet kunnen slagen, omdat de hoofdvordering moet worden afgewezen. Voorts is Ymere hem pas in de gerechtelijke procedure in privé gaan aanspreken en kan van een deugdelijke ingebrekestelling niet worden gesproken, zodat niet eerder dan 31 juli 2015 aanspraak kan worden gemaakt op rente en incassokosten, aldus [appellant] .