ECLI:NL:GHAMS:2017:5288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.188.649/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en aanspraak op ontslagvergoeding in het kader van reorganisatie

In deze zaak gaat het om een werknemer, [appellant], die na een reorganisatie bij N.V. Nuon Energy zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. De werknemer had een langjarig dienstverband en kreeg de mogelijkheid om een andere functie te aanvaarden, maar koos ervoor om zijn arbeidsovereenkomst per 1 februari 2015 op te zeggen. Hij vorderde een ontslagvergoeding van € 134.770,09 op basis van het Sociaal Plan van Nuon. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de werkgever een redelijk aanbod voor een andere passende functie had gedaan, en dat de keuze van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen voor zijn eigen rekening kwam. Het hof bevestigde dat de werknemer geen recht had op de gevorderde ontslagvergoeding, omdat hij had geweigerd het aanbod van Nuon te aanvaarden. De grieven van de werknemer werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.188.649/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 3923971 CV EXPL 15-5579
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.A.A. Duk te ’s-Gravenhage,
tegen
N.V. NUON ENERGY,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Nuon genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 maart 2016 – hersteld bij exploot van 4 maart 2016 – in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 11 december 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Nuon als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vordering zoals in eerste aanleg ingesteld zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Nuon heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met inbegrip van nakosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.22, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1963, is – volgens hemzelf – van 1 mei 1990 dan wel – volgens Nuon – van 1 maart 1996 tot 1 februari 2015 in loondienst geweest van (een of meer rechtsvoorgangers van) Nuon, laatstelijk in de functie van ‘project manager C’. Als zodanig verrichtte hij werkzaamheden bij energiecentrales van Nuon, laatstelijk in Velsen. [appellant] was werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat [appellant] deze per 31 januari 2015 heeft opgezegd. Daaraan voorafgaande heeft hij een betrekking bij een derde aanvaard, die hij na het eindigen van zijn dienstverband bij Nuon ook feitelijk is gaan vervullen.
3.2.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en de aanvaarding door [appellant] van een betrekking elders hielden verband met een reorganisatie bij Nuon. In het kader daarvan heeft Nuon bij brief van 30 november 2014 aan [appellant] meegedeeld, voor zover van belang, dat zijn functie met ingang van 1 februari 2015 kwam te vervallen, dat hij per die datum boventallig werd tenzij hij voordien een eventueel aanbod van Nuon van ‘
een andere passende functie’ zou accepteren, en dat voor hem een pre-boventalligheidsperiode van twee maanden vanaf 1 december 2014 gold. Tevens is [appellant] meegedeeld dat op hem het destijds bij reorganisaties binnen Nuon geldende sociaal plan, te weten het ‘Nuon Sociaal Plan 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015’, hierna ‘het Sociaal Plan’, van toepassing was.
3.3.
Artikel 4.7 van het Sociaal Plan luidt, voor zover van belang: ‘
Nadat de werknemer de schriftelijke bevestiging heeft ontvangen van het verval van zijn arbeidsplaats, heeft hij uiterlijk tot de laatste dag van de pre-boventalligheidsperiode de tijd om een keuze te maken tussen de volgende twee mogelijkheden: Optie A Directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst (…) of Optie B Werkbegeleiding (…).’ Artikel 5.2 van het Sociaal Plan bepaalt dat de werknemer die kiest voor optie A, ‘
een beëindigingsvergoeding op basis van de kantonrechtersformule met factor c=1 [ontvangt], zij het dat de beëindigingsvergoeding nooit hoger zal zijn dan een totaalbedrag van 28 maandsalarissen.’ In het geval van een keuze voor optie A diende de werknemer met Nuon een vaststellingsovereenkomst aan te gaan, eindigde de arbeidsovereenkomst dadelijk na afloop van de pre-boventalligheidsperiode en zou de werknemer geen recht hebben op enigerlei uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de toepasselijke cao en evenmin op zogenoemde werkbegeleiding.
3.4.
Nuon heeft aan [appellant] een indicatieve opgave gedaan van de vergoeding waarop deze aanspraak kon maken als hij zou kiezen voor optie A. Die opgave vermeldt, voor zover van belang: ‘
Bij uitblijven van passend plaatsingsperspectief of (voorzienbaar) werkperspectief dient u vóór de datum van boventalligverklaring, te weten op 1 februari 2015 (…) uw besluit kenbaar te maken over een van de volgende trajecten conform artikel 4.7 Sociaal Plan Nuon 2014-2015: (…) Ontslag op eigen verzoek waarbij afgezien wordt van aanspraak op werkbegeleiding en uitkering conform de Werkloosheidswet. De ontslagvergoeding op basis [van] kantonrechter[s]formule factor 1 of maximale vergoeding bedraagt (bruto): € 134.770,09.’ Bij e-mail van 31 december 2014 heeft [appellant] , met verwijzing naar de onder 3.2 genoemde brief van 30 november 2014 van Nuon en naar het Sociaal Plan, aan Nuon meegedeeld dat hij koos voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2015 en voor de beëindigingsvergoeding.
3.5.
Bij brief van 13 januari 2015 van zijn advocaat aan Nuon heeft [appellant] uitdrukkelijk aanspraak gemaakt op een ontslagvergoeding van € 134.770,09. Voorts heeft [appellant] op 20 januari 2015 een hem eerder door Nuon toegezonden formulier getiteld ‘Keuzeformulier Sociaal Plan 2014-2015’ ondertekend, waarbij hij jegens Nuon heeft verklaard: ‘
Naar aanleiding van mijn niet-plaatsing en vanwege het feit dat het Sociaal Plan Nuon 2014-2015 op mij van toepassing is, kies ik voor: afkoop rechten en ontslag op eigen verzoek.’ Nuon heeft geweigerd [appellant] de hierboven genoemde beëindigingsvergoeding van (bruto) € 134.770,09 of enig ander bedrag te betalen.
3.6.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten vordert [appellant] de veroordeling van Nuon tot betaling aan hem van een hoofdsom van (het hof leest:) € 134.770,09 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015. Hij voert hiertoe aan primair, dat Nuon hem een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan waarbij zij zich tot betaling van dat bedrag heeft verplicht, welk aanbod hij heeft aanvaard, en subsidiair, dat Nuon op grond van het Sociaal Plan in samenhang met het ontbreken van een (tijdig) aanbod harerzijds aan [appellant] van een (andere) passende functie binnen Nuon, tot betaling van het genoemde bedrag is gehouden. Bij het bestreden vonnis zijn beide grondslagen verworpen en is de vordering afgewezen. Hiertegen komt [appellant] op met vijf grieven. Deze lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.7.
De eerste vraag die de grieven aan de orde stellen, is of Nuon [appellant] een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan dat door deze is aanvaard en op grond waarvan zij verplicht is hem een beëindigingsvergoeding te betalen. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op de verklaringen en gedragingen van Nuon en de zin die [appellant] daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen. Ter onderbouwing van het door hem gestelde aanbod beroept [appellant] zich in hoofdzaak op de onder 3.2 genoemde brief van 30 november 2014 van Nuon en de verwijzing daarin naar de toepasselijkheid van het Sociaal Plan dat, als optie A, de mogelijkheid bood te kiezen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een beëindigingsvergoeding. Dit beroep miskent dat uit de (ondubbelzinnige) verwijzing in de genoemde brief naar de toepasselijkheid van het Sociaal Plan volgt dat [appellant] , naar hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, uitsluitend aanspraak zou kunnen maken op een beëindigingsvergoeding indien en voor zover het Sociaal Plan in een zodanige aanspraak voorzag, dus onder de voorwaarden van het Sociaal Plan. Een ander, onvoorwaardelijk, aanbod is in de brief van 30 november 2014 van Nuon niet gedaan en mocht [appellant] daaruit evenmin redelijkerwijs begrijpen. De onder 3.4 aangehaalde, door Nuon aan [appellant] verstrekte indicatieve opgave van de beëindigingsvergoeding verwijst eveneens naar het Sociaal Plan, is daarop gegrond en sluit aldus bij het voorgaande aan.
3.8.
De tweede vraag die ter beantwoording voorligt, is of Nuon gelet op de inhoud en de toepasselijkheid van het Sociaal Plan en de [appellant] bij de brief van 30 november 2014 meegedeelde boventalligheid per 1 februari 2015, tot betaling van de gevorderde beëindigingsvergoeding is gehouden. Ter onderbouwing van zijn stelling dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, beroept [appellant] zich in hoofdzaak erop (i) dat het hem vrijstond in de voor hem geldende pre-boventalligheidsperiode een betrekking buiten Nuon te aanvaarden, zonder dat dit afdeed aan zijn recht op een beëindigingsvergoeding volgens (optie A van) het Sociaal Plan, en (ii) dat Nuon heeft nagelaten hem tijdig een (andere) passende functie binnen Nuon aan te bieden, met (volgens hem) hetzelfde rechtsgevolg.
3.9.
Punt (i) gaat voorbij aan artikel 4.5 van het Sociaal Plan, waarin onder meer is bepaald: ‘
De werknemer van wie de arbeidsplaats vervalt, is verplicht een redelijk aanbod van een passende functie te accepteren. Doet de werknemer dit niet dan leidt dat tot het verval van de aanspraken uit het [S]ociaal [P]lan.’ Naar objectieve maatstaven volgt uit deze bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van het Sociaal Plan, welk plan voorzieningen bevat voor werknemers die hun arbeidsplaats binnen Nuon verliezen, dat een werknemer aan wie Nuon een redelijk aanbod van een (andere) passende functie doet en die dit aanbod weigert, geen aanspraak toekomt op de in het Sociaal Plan bepaalde vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Een werknemer aan wie een redelijk aanbod van een (andere) passende functie binnen Nuon is gedaan en die in plaats daarvan een betrekking bij een derde aanvaardt, heeft dus geen recht op een beëindigingsvergoeding volgens (optie A van) het Sociaal Plan. In zoverre doet aanvaarding van een betrekking elders vóór de datum van boventalligheid, dat wil zeggen vóór het daadwerkelijke vervallen van de arbeidsplaats bij Nuon, wel degelijk af aan het bedoelde recht.
3.10.
Punt (ii) snijdt evenmin hout. Niet in geschil is dat Nuon op 24 december 2014, ruim vóór de datum waarop hij boventallig zou worden, aan [appellant] een andere functie binnen haar onderneming heeft aangeboden voor de duur van een jaar, tegen hetzelfde salaris en met hetzelfde soort werkzaamheden als voorheen. Evenmin in geschil is dat dit aanbod de duur van de arbeidsovereenkomst, die zoals onder 3.1 vermeld voor onbepaalde tijd gold, ongewijzigd liet. Hiermee was sprake van een aanbod van een ongewijzigde functie (zoals in artikel 2 van het Sociaal Plan nader omschreven), die in artikel 4.5 van het Sociaal Plan ‘
per definitie’ is aangemerkt als een passende functie, of in ieder geval van een aanbod van een functie waarvan redelijkerwijs van [appellant] kon worden gevergd dat hij deze zou gaan uitvoeren en daarmee eveneens van een passende functie (zoals in artikel 2 van het Sociaal Plan omschreven). Aldus heeft Nuon [appellant] tijdig een redelijk aanbod van een (andere) passende functie gedaan. Aan de redelijkheid van het aanbod doet niet af dat het ging om een functie voor een jaar, nu de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in stand zou blijven, daargelaten nog dat Nuon [appellant] op 28 januari 2015 heeft toegezegd, samengevat, dat hij bij verval van zijn arbeidsplaats na verloop van dat jaar alsnog aanspraak kon maken op een vergoeding volgens het Sociaal Plan. [appellant] niet-aanvaarding van de aangeboden functie brengt gezien het voorgaande mee dat hem geen aanspraak op een beëindigingsvergoeding toekomt.
3.11.
De derde vraag die de grieven voorleggen, is of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Nuon [appellant] houdt aan de voorwaarde (van artikel 4.5 van het Sociaal Plan) op grond waarvan deze gehouden was de hem aangeboden functie te aanvaarden op straffe van verval van het recht op een beëindigingsvergoeding. Bij de beantwoording van deze vraag is in het bijzonder het volgende van belang. In de onder 3.2 genoemde brief van 30 november 2014 heeft Nuon [appellant] uitdrukkelijk erop gewezen dat hij per 1 februari 2015 boventallig werd tenzij hij voordien een eventueel aanbod door Nuon van een andere passende functie accepteerde. Op grond van artikel 4.5 van het Sociaal Plan dienen de werkgever en de werknemer te onderzoeken ‘
of er een passende functie beschikbaar is (of binnen redelijke termijn gaat komen) voor de werknemer.’ [appellant] heeft erkend dat hij ermee bekend was dat Nuon op zoek was naar een andere functie voor hem. Nuon heeft hem ook daadwerkelijk een aanbod voor een andere passende functie gedaan, welke mogelijkheid zij in bovengenoemde brief onder zijn aandacht had gebracht. Dat aanbod kan [appellant] dus redelijkerwijs niet hebben verrast. Evenmin mocht hij erop vertrouwen dat hij dat aanbod kon weigeren ongeacht het bepaalde in het Sociaal Plan, op de toepasselijkheid waarvan Nuon hem (ook) had gewezen. Het aanbod is bovendien gedaan binnen enkele weken na de aankondiging van [appellant] boventalligheid en meer dan een maand vóór de datum waarop deze haar beslag zou krijgen. [appellant] heeft ervoor gekozen het hem gedane aanbod niet te aanvaarden en zijn loopbaan buiten Nuon voort te zetten, zoals hij in zijn onder 3.4 genoemde e-mail van 31 december 2014 aan Nuon heeft meegedeeld. Die keuze was en is zijn eigen verantwoordelijkheid en komt, met haar gevolgen, voor zijn rekening. Daarmee komt ook het gevolg van verval van het recht op een beëindigingsvergoeding, welk gevolg artikel 4.5 van het Sociaal Plan verbindt aan een keuze zoals door hem gemaakt, voor [appellant] rekening. Anders dan [appellant] meent, valt in de beschreven omstandigheden niet in te zien dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De beperkte duur van de hem aangeboden andere functie maakt dat niet anders, nu deze de geldende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet aantastte.
3.12.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven geen van alle kunnen slagen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven, zodat zijn bewijsaanbod in de memorie van grieven, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Nuon begroot op € 5.213,- aan verschotten en € 2.632,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de zojuist genoemde kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden alsmede, als betaling binnen veertien dagen uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente over de genoemde bedragen vanaf de datum van het verstrijken van de genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, W.H.F.M. Cortenraad en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.