In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een auto, die hij op of omstreeks 6 maart 2015 had weggenomen. De verdachte stelde dat hij de auto slechts had geleend met de intentie deze terug te zetten, en dat zijn handelen daarom als joyriding gekwalificeerd moest worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte de auto met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de auto met een sleutel heeft gestart, zonder daartoe bevoegd te zijn, en dat hij de auto heeft gebruikt voor eigen doeleinden, wat niet in lijn is met de intentie om de auto terug te zetten. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 120 uren, omdat de eerdere straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de gevolgen van de diefstal voor de eigenaar van de auto en de noodzaak om de eigendomsrechten te respecteren. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.