ECLI:NL:GHAMS:2017:5250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
200.172.375/03 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van meerdere besloten vennootschappen wegens wanbeleid en inactiviteit

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2017 een beschikking gegeven waarin het verzoek tot ontbinding van de besloten vennootschappen Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. is toegewezen. De verzoeker, aangeduid als [A], heeft aangevoerd dat er geen ondernemingsactiviteiten meer worden uitgevoerd en dat er geen zicht is op herstel. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de vennootschappen inactief zijn en dat er sprake is van wanbeleid. De tijdelijke bestuurder en beheerder hebben geen adequate resultaten geboekt en de vennootschappen beschikken niet over liquide middelen, maar alleen over vorderingen op aandeelhouders en voormalige bestuurders. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de belangen van de aandeelhouders niet in de weg staan aan de ontbinding, aangezien de vennootschappen in feite in een faillissementssituatie verkeren. De ontbinding is uitgesproken met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde gaat, maar niet eerder dan per 1 januari 2018. Tevens is een vereffenaar benoemd die het vermogen van de vennootschappen zal afwikkelen. De kosten van het geding zijn voor [C] en [B] als in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.172.375/03 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 9 november 2017
inzake:
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat: voorheen mrs. F.M. Peters en M.D. Hazenberg, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
thans
mr. J.A. Zee, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM I B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM II B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM III B.V.,
alle gevestigd te Hilversum,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mrs. M.W.E. Eversen
R.Q Potter, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.[B] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat: voorheen mr. C.J. Jager, kantoorhoudende te Amsterdam,
thans
mr. Ü. Arslan, kantoorhoudende te Den Haag,
e n t e g e n

2.2. [C] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. J.A. Meijer, kantoorhoudende te Den Haag,
e n t e g e n

3.[D] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat: voorheen mrs. I.S. Oosterhoff en R.J.T. Kamstra, beiden kantoorhoudende te Amsterdam, thans
mr. C.F.J.M. Nelemans, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen en andere (rechts)personen zullen hierna (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker als [A] ;
  • verweersters 1 tot en met 4 ieder afzonderlijk als respectievelijk Leaderland TTM, Leaderland I, Leaderland II en Leaderland III en gezamenlijk als Leaderland c.s. of de (Leaderland)vennootschappen;
  • belanghebbende 1 als [B] ;
  • belanghebbende 2 als [C] ;
  • belanghebbende 3 als [D] ;
  • belanghebbenden 1 tot en met 3 gezamenlijk als [B] c.s.;
  • J.C. Jaakke als Jaakke of de (tijdelijke) bestuurder;
  • E. Hammerstein als Hammerstein of de (tijdelijke) beheerder.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar in deze zaak gegeven beschikkingen van 18 maart 2014, 11 juli 2014, 24 juli 2014, 5 december 2014, 15 december 2014, 3 februari 2015, 28 april 2015, 29 mei 2015, 5 juni 2015, 22 juli 2015, 5 oktober 2015, 26 oktober 2015, 17 februari 2016, 22 april 2016 en 31 maart 2017, alsmede naar de beschikkingen van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 29 mei 2015, 15 juni 2015 en 26 oktober 2015 en naar de beschikkingen van de raadsheer-commissaris van 14 januari 2015 en 25 maart 2015.
1.3
Bij haar beschikking van 18 maart 2014 heeft de Ondernemingskamer onder meer en voor zover hier van belang:
- een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Leaderland c.s. over de periode vanaf 1 oktober 2012;
- mr. F.D. Stibbe en drs. N. van der Noll (hierna ook aan te duiden als: de onderzoekers) benoemd tot onderzoekers;
- bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding [D] geschorst als bestuurder van Leaderland c.s.;
- bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding drs. B. van Haaren-van Duijn (hierna: Van Haaren) benoemd tot bestuurder van Leaderland c.s. en bepaald dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Leaderland c.s. te vertegenwoordigen;
- vooralsnog voor de duur van het geding bepaald dat de aandelen die [B] , [C] en [A] houden in Leaderland c.s. met ingang van 18 maart 2014 ten titel van beheer zijn overgedragen aan Hammerstein.
1.4
Bij de beschikking van 15 december 2014 heeft de Ondernemingskamer Van Haaren (op haar verzoek) ontheven uit haar functie van bestuurder en Hammerstein als bestuurder aangewezen. Bij de beschikking van 3 februari 2015 heeft de Ondernemingskamer – voor zover hier van belang – Hammerstein (op zijn verzoek) ontheven uit zijn functie van bestuurder en mr. W.G. van Hassel (hierna: Van Hassel) aangewezen als bestuurder van Leaderland c.s.
1.5
Het verslag van het door de onderzoekers verrichte onderzoek met bijlagen (hierna: het onderzoeksverslag) is op 28 april 2015 ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd. Bij de op die dag gegeven beschikking heeft de Ondernemingskamer onder meer bepaald dat het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.6
Bij de beschikking van 5 juni 2015 heeft de Ondernemingskamer Van Hassel op zijn verzoek
– nu naar zijn mening het werk als bestuurder hem onmogelijk werd gemaakt – ontheven uit zijn functie van bestuurder.
1.7
Bij de beschikking van 22 juli 2015 heeft de Ondernemingskamer Jaakke als bestuurder van Leaderland c.s. aangewezen en – mede gelet op hetgeen is overwogen in de beschikking van 5 juni 2015 – partijen verboden om ongevraagd met de tijdelijke bestuurder contact op te nemen, tenzij door tussenkomst van hun advocaat, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per overtreding met een maximum van € 1.000.000.
1.8
Bij de beschikking van 5 oktober 2015 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van [C] (dat werd ondersteund door [D] en [B] ) tot – onder meer – vervanging van de onderzoekers en het opnieuw doen uitvoeren van het onderzoek afgewezen.
1.9
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de Ondernemingskamer het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten verhoogd tot € 100.250 en de vergoeding van de onderzoekers op genoemd bedrag bepaald, de omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.1
Bij de beschikking van 17 februari 2016 heeft de Ondernemingskamer beslist op een door [A] – ondersteund door Jaakke – gedaan aanvullend verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen en heeft zij het verzoek toegewezen in voege als vermeld in het dictum van die beschikking. De onmiddellijke voorzieningen hebben betrekking op door [E] en [B] onbevoegd verrichte proceshandelingen.
1.11
Bij de beschikking van 22 april 2016 heeft de Ondernemingskamer op verzoeken van [A] (waaronder een verzoek tot het vaststellen van wanbeleid, het aanwijzen van verantwoordelijken voor dat wanbeleid en het treffen van voorzieningen) en [C] , [B] en [D] als volgt beslist.
“De Ondernemingskamer:
-
beveelt een aanvullend onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V., alle gevestigd te Hilversum, met betrekking tot a) de vraag of [A] met het aangaan van de termijncontracten is afgeweken van het door [B] c.s. gestelde aandeelhoudersbesluit van 9 december 2008 en of voorzienbaar was dat die overeenkomsten zouden leiden tot schade voor Leaderland c.s. of vanwege daaraan verbonden risico’s (zoals wijziging van het fiscale regime) onverantwoord waren en, indien vraag a) bevestigend wordt beantwoord, b) de vraag of [A] mogelijk betrokken is bij/werkzaam is voor de concurrerende onderneming EFKO;
-
benoemt (wederom) mr. F.D. Stibbe te Amsterdam en drs. N. van der Noll te Oosthuizen teneinde het onderzoek te verrichten;
-
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 50.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
-
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V., en dat zij, dan wel – gelet op diens toezegging – [B] , voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoekers voor de aanvang van hun werkzaamheden zekerheid dienen te stellen;
-
verstaat dat uit het verslag van het onderzoek in deze zaak blijkt van wanbeleid van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. in de periode vanaf 1 oktober 2012, met betrekking tot de verkoop van de deelnemingen in Soyuz Corporation en Soyuz TTM, een en ander als nader omschreven in rechtsoverweging 4.17;
-
stelt vast dat [D] en [B] hiervoor verantwoordelijk zijn;
-
verklaart Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. niet-ontvankelijk in hun verzoek tot verhaal van de kosten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2:354 BW;
-
ontslaat met ingang van heden [D] als bestuurder van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
-
vernietigt de bestuursbesluiten strekkende tot vervreemding van de deelnemingen in Soyuz Corporation en Soyuz TTM;
-
verlengt de benoeming van mr. J.C. Jaakke te Amsterdam tot bestuurder van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. met een periode van twee jaar;
-
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
-
bepaalt dat de aandelen die [B] , [C] en [A] houden in Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. voor de duur van twee jaar ten titel van beheer overgedragen blijven aan mr. E. Hammerstein te Amsterdam;
-
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze beheerder van aandelen ten laste komen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
-
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
houdt iedere verdere beslissing aan.”
1.12
Bij de beschikking van 31 maart 2017 heeft de Ondernemingskamer wegens gebrek aan financiering de onderzoekers op hun verzoek ontheven van hun benoeming als onderzoekers om het bij de beschikking van 22 april 2016 bevolen (aanvullende) onderzoek te verrichten en heeft zij het bij de beschikking van 22 april 2016 bevolen (aanvullende) onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Leaderland c.s. beëindigd. Op verzoek van Leaderland c.s. heeft de Ondernemingskamer [B] en [D] hoofdelijk veroordeeld om ter zake van onderzoekskosten aan Leaderland c.s. te voldoen een bedrag van € 75.187,50 (exclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente. De nog resterende verzoeken van [A] en nieuwe verzoeken van [C] en [B] heeft zij afgewezen, met proceskostenveroordelingen.
1.13
Leaderland c.s. hebben bij op 14 juni 2017 ingekomen verzoekschrift tot het treffen van voorzieningen, met producties, verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) bij wege van voorziening te bepalen dat Leaderland c.s. zullen worden ontbonden, (ii) bij wege van voorziening te bepalen dat een door de Ondernemingskamer aan te wijzen persoon voor de duur van twee jaar, althans een door de Ondernemingskamer te bepalen periode, wordt benoemd tot vereffenaar van Leaderland c.s. met beslissende stem en zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid, (iii) te bepalen dat de voorziening waarbij Jaakke is benoemd tot bestuurder van Leaderland c.s. zal worden beëindigd zodra de onder (ii) verzochte persoon is aangewezen als vereffenaar, (iv) te bepalen dat de voorziening waarbij alle aandelen van [A] , [C] en [B] in het kapitaal van Leaderland c.s. ten titel van beheer zijn overgedragen aan Hammerstein zal worden verlengd voor de duur van één jaar, waarbij tevens de benoeming van Hammerstein wordt beëindigd met gelijktijdige aanwijzing van de onder (ii) verzochte persoon als de nieuwe beheerder van de voornoemde aandelen in het kapitaal van Leaderland c.s., (v) kosten rechtens.
1.14
[C] heeft bij op 6 september 2017 ingekomen verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Leaderland c.s. in hun verzoek dan wel tot afwijzing van dit verzoek, met proceskostenveroordeling.
1.15
[A] heeft zich bij op 7 september 2017 ingekomen verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer omtrent het verzoek van Leaderland c.s., met dien verstande dat zijns inziens het beheer van de aandelen verlengd dient te worden met minstens twee jaar en dat een raadsheer-commissaris moet worden benoemd.
1.16
[B] heeft bij eveneens op 7 september 2017 ingekomen verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Leaderland c.s., behoudens het verzoek de benoeming van Jaakke als bestuurder te beëindigen (echter zonder daaraan enige voorwaarde te verbinden), met proceskostenveroordeling.
1.17
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 28 september 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van partijen (met uitzondering van [D] ) nader toegelicht. Mrs. Evers en Potter en mr. Zee hebben dit gedaan aan de hand van aan de Ondernemingskamer overgelegde pleitnotities. Mr. Meijer heeft een aanvullende productie overgelegd. Mr. Arslan heeft zich aangesloten bij het pleidooi van mr. Meijer. [A] is, vergezeld van een tweetal Oekraïense advocaten, in persoon ter zitting aanwezig geweest. Ook Jaakke en Hammerstein zijn aanwezig geweest. Aanwezige partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De feiten

2.1
De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen zij in haar beschikking van 22 april 2016 onder 2.1 tot en met 2.23 ten aanzien van de feiten heeft overwogen.
2.2
Bij de beschikkingen van 22 april 2016 en 31 maart 2017 heeft de Ondernemingskamer beslist zoals hiervoor onder 1.11 en 1.12 is weergegeven. Tegen de beschikking van 31 maart 2017 heeft [B] beroep in cassatie ingesteld, waarop thans nog niet is beslist.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Leaderland c.s. hebben ter toelichting op hun verzoek tot ontbinding – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Door Leaderland c.s. worden geen ondernemingsactiviteiten meer uitgevoerd en er is ook geen zicht meer op het herleven van ondernemingsactiviteiten. Twee doeleinden van het enquêterecht zijn bereikt, te weten openheid van zaken en vaststelling van verantwoordelijken voor het geconstateerde wanbeleid. De tijdelijk bestuurder en beheerder hebben veel inspanningen verricht om te komen tot sanering van verhoudingen binnen Leaderland c.s., maar er bestaat geen uitzicht op verder resultaat. Er is getracht de gevolgen van het wanbeleid omgedaan te maken door de ontmanteling van Leaderland c.s. door [B] aan te vechten. Daartoe is in Rusland tot in hoogste instantie geprocedeerd, maar tevergeefs. Over mogelijkheden het doel door middel van procedures in Nederland te bereiken is in Rusland juridisch advies ingewonnen. Voorts is getracht de administratie van Leaderland c.s. in handen te krijgen, echter, ondanks veroordeling verbeurde dwangsommen te betalen en incassomaatregelen ten laste van [B] , zonder resultaat. De administratie is niet overgelegd en de dwangsommen zijn niet voldaan. Ook de onderzoekskosten weigert [B] te voldoen. [A] heeft lange tijd gezorgd voor financiering van Leaderland c.s., maar heeft recent niet meer gereageerd op verzoeken daartoe. Een oplossing van het aan de enquêteprocedure ten grondslag liggende aandeelhoudersconflict lijkt evenmin binnen afzienbare termijn mogelijk.
Thans resteert nog slechts de bij de beschikking van 22 april 2016 verlengde benoeming van de tijdelijke bestuurder en beheerder van aandelen. Leaderland c.s. beschikt niet over personeel, maar uitsluitend over vorderingen op haar aandeelhouders en voormalige bestuurders. Haar crediteuren bestaan uit de door de Ondernemingskamer benoemde functionarissen, advocaten, adviseurs, de belastingdienst en haar aandeelhouders. Er zijn geen zwaarwegende belangen die zich tegen ontbinding verzetten. Leaderland c.s. menen dat de verdere afwikkeling door liquidatie na ontbinding moet geschieden.
3.2
[A] stelt dat hij talloze en indringende verzoeken aan de tijdelijk bestuurder heeft gedaan om de terugkeer van de activa van Leaderland c.s. te bewerkstelligen, waaraan deze geen gevolg heeft gegeven. Hij verzoekt de Ondernemingskamer de tijdelijke bestuurder op zijn verantwoordelijkheden te wijzen voor wat betreft het afgeven van aandeelhoudersregisters en het voeren van verweer in de appelprocedure die betrekking heeft op de betaling van dwangsommen door [B] . Volgens [A] is gebleken dat de tijdelijk bestuurder beperkte resultaten heeft weten te bewerkstelligen. [A] realiseert zich dat verzet tegen het verzoek van Leaderland c.s. niet erg zinvol is en dat het vervolg van de kwestie vermoedelijk in het kader van ontbinding en vereffening de meest effectieve oplossing is. Hij wenst wel dat de aandelen in beheer blijven (opheffing van de voorzieningen acht hij uitermate onwenselijk), dat een raadsheer-commissaris wordt benoemd die toezicht houdt op de vereffening en de vereffenaar en dat de vereffenaar zich richt op herstel van de activiteiten en activa, met als einddoel de verkoop van de gehele onderneming, in het kader waarvan hij een aantal specifieke door de vereffenaar te nemen acties formuleert.
3.3
[C] wil ontbinding van Leaderland c.s. voorkomen. Nu ook de andere belanghebbende, [B] , geen ontbinding wenst, is 75% van de achterliggende aandeelhouders tegen het verzoek, aldus [C] . [C] acht Leaderland c.s. niet ontvankelijk in hun verzoek nu dit – gelet op het gegeven dat de tijdelijke functionarissen het verzoek slechts “steunen” – is ingediend door de advocaten van Leaderland c.s. aan wie geen zelfstandige bevoegdheid toekomt het verzoek in te dienen. Hij acht het ingediende verzoek voorts niet toewijsbaar nu dit in zijn visie a) strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP), b) met de wet (met name de artikelen 2:357 en 358 lid 1 jo. 356f BW) en c) met de goede procesorde. Hij voert aan (grond a) dat gerechtigdheid tot aandelen onder het begrip eigendom in de zin van het EP valt en het verzoek tot ontbinding een onvoldoende adequate wettelijke basis heeft, strijdig is met een ‘
fair balance’ en met artikel 1 EP, (grond b) dat het verzoek ook de nationale toets van boek 2 BW niet kan doorstaan, waarbij een rol speelt dat geen enkel algemeen belang is betrokken en (grond c) in het verzoek een element van verhaalsverijdeling valt te zien. [C] stelt voorts dat de door de Ondernemingskamer benoemde functionarissen geen enkele poging hebben gedaan te komen tot herstel van gezonde verhoudingen, dat [C] stelselmatig buiten elk overleg is gehouden en dat vorderingsrechten van [C] mogelijk teniet gaan als Leaderland c.s. worden ontbonden. De enquête is geheel afgerond en de tijdelijke functionarissen dienen thans terug te treden. Bij pleidooi heeft [C] , onder verwijzing naar een verzoekschrift van 14 februari 2012 van de toenmalige accountants van Leaderland c.s. aan de belastingdienst, nog aangevoerd dat in de voorwaarden waaronder heffing van vennootschapsbelasting bij de juridische splitsing destijds achterwege is gelaten mogelijk een verbod is opgenomen om binnen een bepaald aantal jaren tot ontbinding over te gaan. In het algemeen wordt in zo’n geval een periode van drie jaar aangehouden, maar mr. Meijer heeft ook gevallen gezien waarin een periode van vijf jaar is gehanteerd. Volgens [C] is dus denkbaar dat ontbinding nadelige fiscale consequenties meebrengt.
3.4
[B] ten slotte heeft geen bezwaar tegen ontslag van Jaakke als tijdelijk bestuurder en onderschrijft voorts de conclusies van [C] . Ook [B] meent dat ontbinding in strijd komt met artikel 1 EP en acht ontbinding een te ver gaande en buitenproportionele maatregel. Hij stelt zich op het standpunt dat de tijdelijke bestuurder zijn taken niet op objectieve en zorgvuldige wijze heeft vervuld waardoor de impasse complexer en heviger is geworden en dat deze impasse kan worden doorbroken door het aanstellen van een andere tijdelijke bestuurder. Hij wijst erop dat de Ondernemingskamer bij een verzoek tot ontbinding ambtshalve belangen dient af te wegen, waaronder de belangen van de aandeelhouders, en dat de voorziening tot ontbinding niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Een relevant element bij de belangenafweging acht hij voorts dat de aandeelhouders in geval van ontbinding geen vergoeding krijgen. Met betrekking tot de stelling van Leaderland c.s. dat er geen activiteiten, administratie en financiering zijn, voert hij aan in het duister te tasten. Hij stelt al jaren geen salaris meer te ontvangen terwijl hij nog altijd een arbeidsovereenkomst heeft. Hij meent dat, zodra hij met de overige aandeelhouders wederom de vrije beschikking krijgt over zijn aandelen, Leaderland c.s. weer actief kunnen deelnemen aan het economisch verkeer en acht ontbinding ook daarom onredelijk. Verlenging van de voorziening tot overdracht van de aandelen ten titel van beheer dient in zijn visie geen enkel doel en belang meer.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.6
De Ondernemingskamer verwerpt het door [C] gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van Leaderland c.s. in hun verzoek tot ontbinding omdat dit door de advocaten van Leaderland c.s. en niet door Leaderland c.s. zelf zou zijn ingediend. Er kan geen twijfel over bestaan dat Leaderland c.s. de verzoekers zijn, niet hun advocaten.
3.7
In de beschikking van 22 april 2016 is reeds geconstateerd dat Leaderland c.s. na het vertrek van [A] zijn ontmanteld en dat Leaderland c.s. in ieder geval kort na de beschikking van 18 maart 2014 geen activiteiten meer ontplooiden. Voor zover [B] twijfel uit aan de inactiviteit van de vennootschappen, kan daaraan geen waarde worden gehecht. De respectieve tijdelijke bestuurders hebben laten weten lege vennootschappen zonder administratie te hebben aangetroffen en er is geen enkel aanknopingspunt dat in een andere richting wijst. In genoemde beschikking van 22 april 2016 is op basis van de inhoud van het onderzoeksverslag vastgesteld dat met betrekking tot de wijze waarop Leaderland c.s. in 2013 zijn ontmanteld sprake is geweest van wanbeleid, waarvoor onder meer [B] verantwoordelijk is geacht. Leaderland c.s. hebben toegelicht welke – uiteindelijk niet succesvol gebleken – activiteiten de tijdelijke bestuurder heeft ontplooid om te trachten de gevolgen van het wanbeleid te redresseren. Er is voorts geen reden om aan te nemen dat de huidige vermogenstoestand van Leaderland c.s. anders is dan Leaderland c.s. schetsen, te weten dat zij niet over liquide middelen beschikken, maar alleen over vorderingen op de aandeelhouders en voormalige bestuurders, en dat zij daarnaast schulden hebben. Duidelijk is ook dat de gestelde vorderingen niet eenvoudig inbaar zijn.
3.8
De Ondernemingskamer is, mede in het licht van het voorgaande, van oordeel dat de situatie van Leaderland c.s. op zichzelf ontbinding rechtvaardigt. Leaderland c.s. hebben geen administratie, geen liquide middelen en geen ondernemingsactiviteiten en er is geen reëel zicht op herstel van gezonde verhoudingen. Van Leaderland c.s. kan, mede gelet op het gebrek aan beschikbare fondsen, in redelijkheid ook niet worden gevergd nog verdergaande acties te ontplooien. Daarnaast is er, gelet ook op de standpunten van de betrokkenen in de onderhavige procedure, geen enkel zicht op oplossing van het conflict tussen de aandeelhouders.
3.9
De vraag is dan of de belangen van de aandeelhouders of het openbaar belang zich tegen ontbinding verzetten. Aan de stelling van [B] dat hij nog een arbeidsovereenkomst heeft met Leaderland c.s. (en dus mogelijk als werknemer een belang heeft bij het niet ontbinden van de vennootschappen) gaat de Ondernemingskamer gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen voorbij.
3.1
Van enig openbaar belang dat zich tegen ontbinding verzet, is niet gebleken. Ontbinding is integendeel in het algemeen belang, zoals hierna nader aan de orde zal komen.
3.11
[C] en [B] hebben aangevoerd dat hun belang als aandeelhouders zich tegen ontbinding verzet. [C] heeft zich in dat verband beroepen op strijd met artikel 1 EP, de wet en/of de goede procesorde. [B] heeft zich aangesloten bij het betoog van [C] .
3.12
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer staan de belangen van de aandeelhouders van Leaderland c.s. niet aan ontbinding in de weg. Op zichzelf vallen aandelen in een vennootschap onder het bereik van artikel 1 EP en vormt ontbinding van Leaderland c.s. een inmenging in de rechten van de aandeelhouders. Deze inmenging is echter bij wet voorzien; op grond van artikel 2:356 onder f) jo artikel 2:355 BW kan de Ondernemingskamer indien van wanbeleid is gebleken de desbetreffende rechtspersoon ontbinden. De ontbinding dient voorts het algemeen belang, nu de Leaderland-vennootschappen inactieve vennootschappen zijn en hun voortbestaan slechts het – zonder uitzicht op herstel – voortduren van, voor de vennootschappen schadelijke, ongezonde verhoudingen binnen de vennootschappen meebrengt. Leaderland c.s. hebben daarmee geen toekomst. De Ondernemingskamer acht de belangen van [C] en [B] daartegenover van onvoldoende gewicht om ontbinding te blokkeren. Daarbij neemt de Ondernemingskamer in aanmerking dat, zoals Leaderland c.s. onder verwijzing naar EHRM 14 februari 2017, JOR 2017/155, ter zitting hebben aangevoerd, ontbinding van een inactieve en insolvente vennootschap op zichzelf geen waardevermindering van aandelen oplevert. Leaderland c.s. zijn al geruime tijd inactieve vennootschappen en verkeren in feite in een faillissementssituatie; gelet daarop faalt ook het verweer dat de verzochte voorziening buitenproportioneel is. Dat de ontbinding een element van ‘verhaalsverijdeling’ in zich zou dragen – wat [C] toelicht als ontbinding hangende aansprakelijkstellingen en procedures – acht de Ondernemingskamer onvoldoende geconcretiseerd. Het is aan de te benoemen vereffenaar te bezien hoe het vermogen van Leaderland c.s. het best kan worden vereffend.
3.13
De Ondernemingskamer zal derhalve de ontbinding van Leaderland c.s. uitspreken. De Ondernemingskamer zal een vereffenaar benoemen, maar, omdat de ontbinding, gelet op artikel 2:358 lid 1 BW, niet uitvoerbaar bij voorraad is, de persoon van de vereffenaar niet aanwijzen voordat deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om, zoals [A] verzoekt, de vereffenaar over de wijze van vereffening en in dat verband te nemen acties instructies te geven noch om een raadsheer-commissaris aan te wijzen die toezicht zal houden op de vereffening. Tijdens de periode van vereffening is het handhaven van een tijdelijk bestuurder niet langer nodig. De daarop betrekking hebbende voorziening zal derhalve met ingang van de periode van vereffening worden beëindigd. De aandelen zullen voor de periode van vereffening ten titel van beheer worden overgedragen aan de vereffenaar.
3.14
In verband met de door [C] gesuggereerde mogelijkheid dat ontbinding voor 1 januari 2018 negatieve fiscale consequenties heeft, zal de Ondernemingskamer Leaderland c.s. ontbinden per de datum waarop de uit te spreken ontbinding in kracht van gewijsde gaat, maar niet eerder dan per 1 januari 2018.
3.15
Bij de beschikking van 22 april 2016 zijn de tijdelijke bestuurder en de tijdelijke beheerder van aandelen voorlopig in hun functie gehandhaafd, vooralsnog voor de periode van twee jaar. Deze periode loopt derhalve af op 22 april 2018. Voor het geval beroep in cassatie tegen de onderhavige beschikking wordt ingesteld, zal de Ondernemingskamer de duur van genoemde voorzieningen verlengen, vooralsnog wederom voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf 22 april 2018, met dien verstande dat deze voorzieningen eindigen indien en zodra de periode van vereffening voordien een aanvang neemt.
3.16
[C] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
ontbindt Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V., alle gevestigd te Hilversum, met ingang van de datum waarop de onderhavige ontbindingsbeschikking in kracht van gewijsde gaat, maar niet eerder dan per 1 januari 2018;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot vereffenaar van het vermogen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
bepaalt dat de aandelen die [B] , [C] en [A] houden in Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. gedurende de periode van vereffening ten titel van beheer zijn overgedragen aan de vereffenaar;
beëindigt, met ingang van de periode van vereffening, de bij de beschikking van 22 april 2016 en de onderhavige beschikking getroffen voorzieningen tot verlenging van de benoeming van mr. J.C. Jaakke tot bestuurder van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. en tot het voor de duur van twee jaar ten titel van beheer overgedragen blijven van de aandelen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. aan mr. E. Hammerstein;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de vereffenaar in al zijn hoedanigheden ten laste komen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
verlengt, voor het geval de periode van vereffening niet voor 22 april 2018 is aangevangen, de benoeming van mr. J.C. Jaakke te Amsterdam tot bestuurder van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. vooralsnog met een periode van twee jaar, te rekenen vanaf 22 april 2018, en bepaalt, eveneens voor dat geval, dat de aandelen die [B] , [C] en [A] houden in Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. vooralsnog voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf 22 april 2018, ten titel van beheer overgedragen blijven aan mr. E. Hammerstein te Amsterdam;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de bestuurder en de beheerder van aandelen ten laste komen van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V.;
veroordeelt [C] en [B] in de kosten van het geding, aan de zijde van Leaderland TTM B.V., Leaderland TTM I B.V., Leaderland TTM II B.V. en Leaderland TTM III B.V. tot op heden begroot op € 3.398;
verklaart de beslissingen met betrekking tot de voorzieningen en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn en dr. P.M. Verboom, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 9 november 2017.