ECLI:NL:GHAMS:2017:5238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.222.539/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008, uit de relatie van de vader en de moeder. De vader had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 juni 2017, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De vader betoogde dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige en dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was. De raad voor de kinderbescherming en de moeder steunden de ondertoezichtstelling, waarbij de raad stelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig tekortschiet en dat dit schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er op het moment van de bestreden beschikking geen gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren. De minderjarige ontwikkelde zich goed en vertoonde geen signalen van problemen, zowel thuis als op school. Het hof oordeelde dat de zorgen van de raad over een mogelijke toekomstige ontwikkelingsbedreiging niet voldoende waren om de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de raad af. Het hof adviseerde de ouders wel om te werken aan hun communicatie, in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.222.539/01
zaaknummer rechtbank: C/13/631047/ JE RK 17-635
beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2017 inzake
[de vader],
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door haar advocaat
mr. M.N. Cheuk A Lam te Almere;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 15 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
28 juni 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 9 oktober 2017 met bijlage, ingekomen op 10 oktober 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 23 oktober 2017 met bijlagen (producties 8 en 9), ingekomen op 24 oktober 2017;
- een brief van de zijde van de raad van 27 oktober 2017, ingekomen op 30 oktober 2017.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- een vertegenwoordiger van de GI tezamen met een collega;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vader en de moeder is geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2008, te [plaats] .
De ouders oefenen, sinds de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2012, gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont afwisselend bij de vader en de moeder (en haar partner).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] , op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 juni 2017 tot 28 juni 2018.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De vader betoogt dat niet voldaan is aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en voert ter onderbouwing van dit standpunt onder meer het volgende aan. Er is geen sprake van een concrete ernstige ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] doet het op alle belangrijke levensgebieden goed en is een vrolijk, slim en getalenteerd kind. Een mogelijke toekomstige ontwikkelingsbedreiging, omdat de strijd tussen ouders voor [de minderjarige] op termijn schadelijk zou kunnen zijn voor [de minderjarige] , kan nooit een grond voor een ondertoezichtstelling vormen. Ouders zijn, als het om [de minderjarige] en de dingen die hij dagelijks nodig heeft gaat, in staat om geen strijd te voeren. De vader staat wel open voor hulpverlening ten aanzien van verbetering van de communicatie tussen hem en de moeder, in de vorm van Ouderschap blijft van Altra of een soortgelijk traject, indien dit buiten kantooruren kan plaatsvinden.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat voldaan is aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad onder meer het volgende aangevoerd. Kinderen hebben op elk leeftijdsniveau bepaalde bouwstenen nodig voor hun ontwikkeling. De communicatie tussen de ouders is nu beperkt tot schriftelijke communicatie over praktische zaken. Over emotionele zaken is geen dialoog mogelijk. [de minderjarige] leeft hierdoor in twee verschillende werelden terwijl er tussen die twee werelden geen verbinding is. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de ouders zicht te geven op wat hun gedrag voor de ontwikkeling van [de minderjarige] op de langere termijn betekent. Zonder ondertoezichtstelling zijn de ouders niet bereid te reflecteren op hun gedrag en het effect daarvan op [de minderjarige] . De ouders dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun gedrag, juist vanwege hun intelligentieniveau en dat van [de minderjarige] . Zonder dit inzicht kan er een ernstige ontwikkelingsbedreiging ontstaan. Momenteel zijn er nog geen kindsignalen bij [de minderjarige] geconstateerd. De raad wil echter door middel van een ondertoezichtstelling voorkomen dat het wel zover komt.
5.5
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de raad. Dat het momenteel goed gaat met [de minderjarige] , betekent niet dat de huidige wijze van communicatie tussen ouders niet schadelijk voor hem is. De moeder acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk voor begeleiding en aansturing van de ouders ten aanzien van hun onderlinge communicatie.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er geen zorgen zijn gebleken omtrent [de minderjarige] . [de minderjarige] is een vrolijke en slimme jongen die heel open is in gesprekken met de GI. Hij vindt het even fijn bij zijn vader als bij zijn moeder. Hij weet dat zijn ouders ruzie hebben, maar merkt daar in het contact met hen beiden niets van. De ondertoezichtstelling was goed om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van [de minderjarige] , maar een ondertoezichtstelling zal niet helpen om de communicatie tussen ouders te verbeteren. Dit dient vanuit ouders zelf te komen en niet gedwongen - binnen het kader van een ondertoezichtstelling - te worden opgelegd.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds het uiteengaan van de ouders in 2010 is er sprake van een voortdurende strijd tussen hen. Ouders hebben sinds 2012 gezamenlijk het gezag en er is een co-ouderschap, maar het lukt hen al jarenlang niet om voldoende constructief met elkaar te communiceren over zaken die [de minderjarige] betreffen. Dit heeft er meermalen toe geleid dat conflicten via gerechtelijke procedures worden beslecht. Ouders communiceren - uitsluitend per mail - over praktische zaken, maar niet over andere zaken die [de minderjarige] aangaan. De door de GI in het verleden in een vrijwillig kader voorgestelde hulpverlening teneinde de communicatie tussen ouders te verbeteren, is niet van de grond gekomen doordat ofwel de ouders niet gezamenlijk in gesprek willen (Vechtscheidingsmodule Jeugdbescherming) ofwel de vader – herhaaldelijk - geen toestemming geeft voor de hulpverlening (‘Kinderen uit de Knel’).
Uit het raadsrapport van 21 juni 2017 blijkt dat [de minderjarige] ’s sociale en cognitieve ontwikkeling goed verloopt. Hij is in staat sociale relaties aan te gaan, is prettig in de omgang, heeft vriendjes op school en beoefent in zijn vrije tijd meerdere sporten. Hij heeft een goede band met zijn ouders en is loyaal naar elk van hen. Daarnaast profileert [de minderjarige] zich op school als een slimme, intelligente en verbaal sterke jongen die de leerstof goed beheerst. De raad constateert dat [de minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt, maar dat de spanningen tussen ouders wel hun weerslag op hem hebben. Wat [de minderjarige] ’s gedrag met betrekking tot de ouderproblematiek betreft, lijkt hij zijn eigen manier te hebben gevonden om hiermee om te gaan. Hij beschikt daartoe over voldoende veerkracht.
Ter zitting in hoger beroep van 3 november 2017 is zowel door de ouders als door de GI verklaard dat het in de thuissituatie bij de vader en bij de moeder en op school goed gaat met [de minderjarige] . Ook de uitvoering van de co-ouderschapsregeling verloopt zonder problemen.
5.8
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren dan wel dat deze thans aanwezig zijn. [de minderjarige] laat op school noch in de thuissituatie kindsignalen zien. Gebleken is dat [de minderjarige] zich thans goed en leeftijdsadequaat ontwikkelt, zoals ook door de raad, de GI en de ouders wordt bevestigd. Dat, zoals de raad heeft betoogd, door de wijze van communicatie tussen de ouders op de langere termijn een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] zou kunnen ontstaan, vormt naar het oordeel van het hof een - eventueel mogelijke - toekomstige ontwikkelingsbedreiging, maar niet een bedreiging die zich thans reeds voordoet of die thans voldoende is geconcretiseerd om een grond voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te vormen. Het hof is gelet op voornoemde omstandigheden van oordeel dat van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking geen sprake was en dat daarvan ook thans geen sprake is.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de raad afwijzen.
Het hof merkt nog op dat, ondanks het feit dat [de minderjarige] nu geen last heeft van de communicatieproblematiek tussen zijn ouders en de zorgregeling goed verloopt, het wel zeer wenselijk is dat de ouders gaan werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie. [de minderjarige] heeft, zo blijkt uit het raadsrapport, ook zelf de wens geuit dat zijn ouders stoppen met ‘ruziemaken’. De ouders hebben ter zitting in hoger beroep beiden verklaard het belang van verbetering van hun communicatie in te zien en hiervoor open te staan. Het hof geeft hun dan ook in overweging om zich aan te melden voor Ouderschap Blijft van Altra dan wel een soortgelijk hulpverleningstraject.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de raad af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mw. mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 12 december 2017 in het openbaar uitgesproken.