In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 juni 2017 was gewezen. De verdachte, een leerplichtige jongere, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs, zoals vastgelegd in de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het schoolverzuim in de periode van 31 oktober 2016 tot en met 22 november 2016, waarbij de verdachte niet voldeed aan de verplichting om haar school, waar zij als leerling was ingeschreven, geregeld te bezoeken.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van een vonnis. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De straf die door de kantonrechter was opgelegd, bestond uit een taakstraf van 40 uren of 20 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had een vergelijkbare straf gevorderd, maar het hof besloot om de op te leggen straf te matigen. Het hof oordeelde dat de verdachte inmiddels haar schoolgang had hervat en dat er geen bijzondere voorwaarden meer nodig waren. De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels goede voortgang maakte op haar nieuwe school.