Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
de verdachte:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 maart 2017 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor vernieling en huisvredebreuk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met aanpassingen in de bewijsvoering en de overwegingen omtrent de straf. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 45 uren, subsidiair 22 dagen hechtenis, en dat een eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer zou worden gelegd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 november 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De raadsman pleitte voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, met het argument dat de verdachte recent een vaste verblijfplaats heeft gevonden en begeleiding van de reclassering ontvangt. Het hof oordeelde echter dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet zodanig waren dat een voorwaardelijke straf in beeld kwam, gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte.
Het hof heeft de bewijsvoering aangepast door bepaalde verklaringen van de verdachte te verduidelijken en heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is, ondanks de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarbij de rechters A.E. Kleene-Krom, C.N. Dalebout en M.J.A. Duker aanwezig waren. Het arrest is openbaar uitgesproken op 12 december 2017.