ECLI:NL:GHAMS:2017:5137

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
200.190.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van uitlatingen hoogleraar over YPFDJ en Eritrese inlichtingendienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onrechtmatigheid van uitlatingen van een hoogleraar over de Young People’s Front for Democracy & Justice (YPFDJ) en de Eritrese inlichtingendienst. De appellant, die voorzitter was van de YPFDJ Nederland, had de hoogleraar aangeklaagd wegens smaad en laster na een interview waarin zij stelde dat hij de spil was van de Eritrese inlichtingendienst in Nederland. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de hoogleraar niet onrechtmatig waren, omdat zij binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vielen. Het hof benadrukte dat er concrete aanwijzingen waren dat de YPFDJ een rol speelt in het inlichtingennetwerk van Eritrea, en dat de hoogleraar zich kritisch mocht uitlaten over misstanden die de samenleving raken. De voorzieningenrechter had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, en het hof bekrachtigde deze beslissing. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.190.740/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/596714 KG ZA 15-1352
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 december 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. K. Kasem te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] , [land] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Wildeman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2016, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 september 2017 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten - [appellant] tevens door mr. R.P. de Vries en [geïntimeerde] tevens door mr. E.W. Jurjens, beiden eveneens advocaat te Amsterdam -, allen aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van [geïntimeerde] zijn nog producties genummerd 122 tot en met 126 in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] voert bij grief 2 aan dat de voorzieningenrechter bij het vaststellen van de feiten ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat [geïntimeerde] directeur is van de EEPA, een lobbyclub die volgens hem pleit voor het isoleren van Eritrea en voor een ‘regime change’ aldaar. [appellant] heeft echter niet toegelicht waarom dat in het kader van de onderhavige zaak van belang is zodat het hof daaraan voorbij gaat. [appellant] heeft bij deze grief voorts erop gewezen dat hij met [geïntimeerde] in een ‘pennenstrijd’ is verwikkeld aangaande Eritrea. Het hof zal deze stelling betrekken bij de beoordeling van de grieven 3 tot en met 8. De in het vonnis vastgestelde feiten zijn verder niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is van 2012 tot 7 april 2016 voorzitter geweest van de YPFDJ Nederland (Young People’s Front for Democracy & Justice). Zijn broer en zus zijn werkzaam als tolk. Zij waren in die hoedanigheid verbonden aan de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). De familie [X] is van oorsprong afkomstig uit Eritrea.
2.2
[geïntimeerde] is als hoogleraar Internationale verantwoordelijkheid verbonden aan de Universiteit van [Universiteit] . Daarnaast is zij – onder meer – bestuurslid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), het instituut dat de regering en de Staten-Generaal adviseert over het buitenlandse beleid.
2.3
Op 21 mei 2015 is op de website [website 2] van de hand van journalist [journalist ] een artikel verschenen waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Er werken nog altijd tolken voor immigratiedienst IND die gelieerd zijn aan het Eritrese dictatoriale regime. Dat zeggen bronnen binnen de Eritrese gemeenschap tegen OneWorld. Dit ondanks twee integriteitsonderzoeken die de IND vorig jaar liet uitvoeren.
(…)
Onder meer een broer en een zus van de voorzitter van YPFDJ Holland (de jongerenafdeling van Eritrea’s enige politieke partij) zouden nog steeds tolken voor de IND. Ze worden door de IND ingehuurd om de gesprekken te vertalen die Eritrese vluchtelingen voeren om in Nederland asiel te krijgen. Dit gaat in tegen de tolkengedragscode die de dienst heeft opgesteld. Daarin staat: ‘Noch u, noch uw familieleden in de eerste of tweede graad zijn betrokken (geweest) bij een regime waarmee vreemdelingen stellen problemen te hebben ondervonden.’
Tolken vormen een cruciale spil in de criminele activiteiten en mensensmokkel van de Eritrese militaire dictatuur
[geïntimeerde] , hoogleraar Internationale Verantwoordelijkheid aan Universiteit [Universiteit] en gespecialiseerd in Eritrese mensenhandel, vindt het zeer zorgwekkend dat de IND met dergelijke tolken werkt. “Veel Eritrese asielzoekers zijn enorm getraumatiseerd. Als zij ontdekken dat tolken gelieerd zijn aan het regime waarvoor zij vluchtten, dan ondermijnt dat hun vertrouwen in bescherming door de Nederlandse overheid. Ook wakkert het angst aan. Via de interviews die zij vertalen krijgen tolken gevoelige informatie over asielzoekers. Daarmee kunnen zij deze vluchtelingen verder bedreigen of afpersen. Ook kan familie in Eritrea worden bedreigd.” Tolken vormen volgens [geïntimeerde] “een cruciale spil in de criminele activiteiten en mensensmokkel van de Eritrese militaire dictatuur”. Ze vindt het daarom “absoluut noodzakelijk” dat de IND en gelieerde organisaties alle moeite doen om “uit te sluiten dat tolken gelieerd zijn aan het Eritrese regime en informatie terugsluizen naar organen hiervan, waaronder de ambassade en kerken”.
(…)
De regel dat eerste en tweedegraadsfamilieleden van regime-aanhangers niet behoren te tolken is er niet voor niets, meent Eritrese mensenhandel gespecialiseerde hoogleraar [geïntimeerde] . Leden van één (Eritrese) familie worden, sociaal en door het militaire regime, afgerekend op elkaars opvattingen en gedrag. Zij handelen daarom vaak vanuit eenzelfde politiek raamwerk. Als dat niet zo is, is dit bekend in de gemeenschap. “De broer van de voorzitter van de YPFDJ Holland staat niet bekend als iemand die onafhankelijk is van het regime”, zegt [geïntimeerde] . “En zelfs als iemand beweert dat hij onafhankelijk is van het regime, dan blijft voorzichtigheid geboden. Infiltratie komt voor, ook in families.”
Het is volgens [geïntimeerde] bekend dat in Nederland het Europese centrum van de inlichtingendienst van Eritrea is gevestigd en dat dit gelieerd is aan de ambassade van Eritrea. “De jongerenorganisatie YPFDJ en de kerken in Almere en Rotterdam zijn ook verbonden aan het regime. Het is waarschijnlijk dat deze broer en zus (al dan niet gedwongen) rapporteren aan de PFDJ-inlichtingendienst. Het wekt dus verbazing dat zij nog steeds tolken voor de IND; hiermee wordt het risico genomen dat de informatie van vluchtelingen in het inlichtingen-apparaat van het Eritrese regime terecht komt. De vluchtelingen en hun families worden zo direct in gevaar gebracht.’
2.4
Naar aanleiding van het hiervoor geciteerde artikel op [website 2] is [geïntimeerde] op 21 mei 2015 door [interviewer] (in het transcript verder: [interviewer] ) van BNR Nieuwsradio geïnterviewd. Het interview heeft ongeveer twee minuten geduurd. Een transscriptie van dit interview is hieronder weergegeven.
‘[ [interviewer] ] Bij de Immigratie en Naturalisatiedienst werken tolken die verbonden zijn aan het dictatoriale bewind van Eritrea blijkt uit een onderzoek van het Magazine One World, dat is een blad over internationale samenwerking. Zorgelijk zegt [geïntimeerde] hoogleraar Internationale verantwoordelijkheid aan de Universiteit van [Universiteit] . Mevrouw [geïntimeerde] laten wij eerst eens even naar de feiten kijken hoe zeker is het dat die tolken bij de IND eeh dus inderdaad gelieerd zijn aan het bewind waarvoor de mensen voor wie ze tolken op de vlucht zijn.
[ [geïntimeerde] ] Goedemiddag ehm het artikel in One World zegt niet dat er met zekerheid geconstateerd kan worden dat het zo is maar het zegt ook dat het zeker niet kan worden ehm uitgesloten en dat er eh wel sterke aanwijzingen zouden zijn dat informatie zou worden doorgespeeld.
[ [interviewer] ] En over wat eh voor mensen zijn dat dan, wat deden die tolken dan toen zij nog in Eritrea voor dat bewind werkten.
[ [geïntimeerde] ] Ehm Het is niet zo dat deze mensen eh in Eritrea geweerd zijn het zijn mensen die al lang in Nederland zijn, waarvan ehm de broer van de twee waarom het gaat de spil is van de inlichtingendienst van Eritrea eh waarvan het centrum in Nederland is en dat is een bekend gegeven en feit.
[ [interviewer] ] En wat betekent dat voor de mensen voor wie ze tolken de vluchtelingen uit Eritrea.
[ [geïntimeerde] ] Ja weet je ehm Eritrea de inlichtingendienst heeft een heel uitgebreid netwerk van informanten wat dan werkt met afpersingen eh en bedreigingen en de groepen verder controleert dus dat zijn inderdaad wel schokkende feiten als dat zo zou zijn en ja we weten ook wel vanuit de praktijk dat er veel zorgen zijn rondom tolken die niet op correcte wijze eh ja vertalen.
[ [interviewer] ] De IND vindt deze zaak blijkbaar niet echt een groot probleem, ze hebben onderzoek gedaan en zien geen reden voor actie eh bent u het daarmee eens? Ik vermoed van niet.
[ [geïntimeerde] ] Nee ik ben het daar niet mee eens. Ik denk dat de IND zich wel aan de eigen regels houdt maar dat de vraag gesteld moet worden of die regels adequaat zijn voor de context van de Eritrese groep en ik denk dat dat niet zo is.
[ [interviewer] ] Dank u wel [geïntimeerde] hoogleraar internationale verantwoordelijkheid aan de Universiteit van [Universiteit] .’
2.5
Op 23 mei 2015 heeft [appellant] aangifte gedaan tegen [geïntimeerde] en [journalist ] wegens smaad en laster. Op diezelfde dag heeft [appellant] naar aanleiding van het interview van BNR Nieuwsradio met [geïntimeerde] een mededeling geplaatst op zijn Facebookpagina, waarbij een link is geplaatst naar het interview. De mededeling van [appellant] luidt als volgt:
‘Vandaag toch maar aangiftes gedaan tegen [geïntimeerde] en [journalist ] wegens smaad en laster. Volgens [geïntimeerde] ben ik de spil van de Eritrese inlichtingendienst in Nederland..wauw. Smaad en laster is een ernstig misdrijf waar wel 2 jaar op staat. We zullen zien of het rechtsysteem voor alle Nederlanders is bedoeld… Luister naar de lariekoek: [site] ’

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat de uitspraak van [geïntimeerde] dat [appellant] ‘de spil is van de inlichtingendienst van Eritrea waarvan het centrum in Nederland is en dat is een bekend gegeven en feit’ onrechtmatig is jegens [appellant] ;
II. [geïntimeerde] te bevelen het doen van deze uitspraak, al dan niet in gewijzigde vorm, te staken en gestaakt te houden;
III. [geïntimeerde] te bevelen om zowel in het Nederlands als in het Engels en op eigen kosten gedurende vier weken een rectificatie te (doen) plaatsen op de homepage van de website [website 1] alsmede op de persoonlijke pagina van [geïntimeerde] op de website van de Universiteit van [Universiteit] , welke rectificatie eveneens gedurende drie maanden één keer per maand via het twitteraccount van [geïntimeerde] wereldkundig moet worden gemaakt, met een tekst zoals in de inleidende dagvaarding weergegeven;
IV. [geïntimeerde] te bevelen dezelfde tekst op eigen kosten te doen plaatsen in de krant “Het Parool”;
V. aan het gevorderde onder III en IV een dwangsom te verbinden van
€ 25.000,- per dag met een maximum van € 250.000,-;
VI. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van
€ 25.000,-;
VII. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
[appellant] stelde daartoe dat het door [geïntimeerde] gegeven interview zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven ernstig criminaliserende beschuldigingen bevat die geen steun vinden in de feiten. De vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde] wordt begrensd door het recht van [appellant] om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. De uitspraken van [geïntimeerde] laten de luisteraar geen andere conclusie dan dat [appellant] de spil is van de inlichtingendienst van Eritrea. [appellant] betwist dit uitdrukkelijk. Eritrea staat bekend als een land waar een dictatuur is en waar wordt gemarteld. De uitspraak van [geïntimeerde] - in haar hoedanigheid als hoogleraar en bekend staand als serieuze wetenschapper - is derhalve een ernstige aantijging jegens [appellant] . [appellant] is in het interview aangeduid als ‘de broer van de twee waar het om gaat’ en dit is voor geïnteresseerde luisteraars voldoende om hem te identificeren. [geïntimeerde] heeft bovendien op geen enkele wijze wederhoor toegepast. [appellant] is van mening dat de uitlatingen onrechtmatig jegens hem zijn. Hij lijdt hierdoor materiële en immateriële schade, aldus nog steeds [appellant] .
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering sub I afgewezen op de grond dat een verklaring voor recht vanwege het declaratoire karakter niet in kort geding kan worden toegewezen. De vordering sub VI is niet toewijsbaar, aldus de voorzieningenrechter, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen deze beslissingen zodat (de afwijzingen van) deze vorderingen geen onderdeel uitmaken van dit hoger beroep. Voor zover in het betoog van [appellant] bij pleidooi (pleitnota onder 37) een klacht moet worden gelezen tegen de afwijzing van de gevorderde schadevergoeding gaat het hof daaraan voorbij omdat daarvoor in dit stadium van het hoger beroep geen ruimte meer is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen sub II tot en met V afgewezen op de grond dat, samengevat, [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden in het interview met BNR Nieuwsradio binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting is gebleven en haar belang om zich in het openbaar in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken (het hof leest: in dit geval) zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan verdachtmakingen. De grieven 3 tot en met 8 zijn gericht tegen deze beslissing en tegen de overwegingen die daartoe hebben geleid. De grieven strekken ertoe dat de gewraakte uitspraak in het interview van [geïntimeerde] wel als onrechtmatig jegens [appellant] moet worden aangemerkt. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.3
Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of de uitlating van [geïntimeerde] in het interview onrechtmatig was jegens [appellant] voorop dat het recht van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de uitlating van [geïntimeerde] onrechtmatig zou zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van [geïntimeerde] is er met name in gelegen dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [appellant] met name erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Een van die omstandigheden is de mate waarin de uitlatingen steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Ook is de aard van de beschuldiging, de inkleding daarvan en de ernst van de te verwachten gevolgen van belang. Voorts speelt mee of [appellant] een ‘public figure’ is hetgeen mee zou brengen dat hij zich meer publiciteit moet laten welgevallen dan een willekeurige ander persoon.
3.4
Het hof zal eerst onderzoeken in hoeverre de uitlating van [geïntimeerde] , en met name haar opmerking dat ‘de broer van de twee’ de spil is van de inlichtingendienst van Eritrea is, steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.5
Uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties blijkt afdoende dat er veel kritiek is op de wijze waarop de huidige regering van Eritrea functioneert. Een door de Verenigde Naties ingestelde ‘Commission of Inquiry on Human Rights in Eritrea’ (verder: de VN-commissie) concludeerde in 2015 dat sprake is van ‘systematic, widespread and gross human rights violations’ door de regering van Eritrea. Er is sprake van een repressief systeem, geregeerd door angst en met willekeurige arrestaties, detenties, martelingen, verdwijningen en buitengerechtelijke executies, aldus het rapport van de VN-commissie. Ook in het Europese en Nederlandse parlement is aandacht voor de situatie in Eritrea, getuige de door [geïntimeerde] als producties overgelegde moties. [appellant] betwist een en ander niet. Hij voert zelf immers aan, hoewel hij kritiek heeft op de resultaten van het onderzoek door de VN-commissie, dat Eritrea bekend staat als een dictatuur waar wordt gemarteld.
3.6
Verder staat vast dat Eritrea geregeerd wordt door de PFDJ; er is sprake van een éénpartijstaat. [A] is president van Eritrea en [B] , voorzitter van de PFDJ, is zijn rechterhand. De YPFDJ (ofwel Young PFDJ) heeft, zo blijkt ook uit een door [appellant] overgelegde persverklaring van YPFDJ Nederland, een ideologische band met de PFDJ. Elk jaar is er een bijeenkomst van de YPFDJ in een van de landen van Europa. [B] is op deze conferenties aanwezig en verzorgt aldaar jaarlijks een speech. [appellant] is, zoals blijkt uit door [geïntimeerde] overgelegde foto’s, eveneens op deze conferenties aanwezig.
3.7
Volgens het onder 3.5 reeds genoemde rapport van de VN-commissie ( [geïntimeerde] heeft nagelaten het relevante deel van dit rapport over te leggen, maar [appellant] bestrijdt niet dat zij het rapport in haar memorie van antwoord onder 12.7 correct citeert) bespioneert de Eritrese regering haar bevolking zowel in het binnenland als in het buitenland met het doel de bevolking te controleren. Ook volgens een door [geïntimeerde] geciteerde resolutie van het Europese parlement bespioneert het Eritrese regime de Eritrese diaspora. [geïntimeerde] heeft voorts een aantal verklaringen overgelegd (productie 24 eerste aanleg) waarin diverse personen beweren dat de YPFDJ een rol speelt in het vergaren van informatie voor de Eritrese regering over in het buitenland wonende Eritreeërs. Leden van de YPFJD zouden als informant in contact staan met de ambassades van Eritrea en zouden aan ambassademedewerkers rapporteren.
3.8
Het hof is van oordeel dat de beweringen van [geïntimeerde] in zoverre worden ondersteund dat het aanwezige feitenmateriaal de nodige aanwijzingen bevat dat de YPFDJ mede functioneert als onderdeel van het inlichtingennetwerk van de regering van Eritrea. Van belang is dat, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, de juistheid van de bewering niet onomstotelijk hoeft vast te staan. Dat de regering van Eritrea Eritreeërs in het buitenland bespioneert, wordt ondersteund door het rapport van een VN-commissie. Daarbij is van betekenis dat een dergelijk rapport in algemene zin kan worden aangemerkt als afkomstig van een gezaghebbende bron. Een aantal door [geïntimeerde] opgevoerde en met naam en toenaam bekende personen verklaren voorts uit eigen wetenschap dat de YPFDJ voor die spionage wordt ingezet.
3.9
Het bezwaar van [appellant] tegen het interview is met name erin gelegen dat [geïntimeerde] daarin heeft beweerd dat hij, [appellant] , de spil is van de inlichtingendienst van Eritrea, terwijl er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij zich persoonlijk heeft beziggehouden met spionage dan wel met het organiseren daarvan. Het hof is evenwel van oordeel dat het ontbreken van concrete aanwijzingen dat [appellant] persoonlijk bij de geschetste activiteiten gericht op het verzamelen van informatie is betrokken in de gegeven omstandigheden nog niet meebrengt dat de bewering van [geïntimeerde] onrechtmatig is jegens [appellant] . Het hof overweegt daartoe dat [appellant] gedurende enige jaren voorzitter is geweest van YPFDJ Nederland en dat ten tijde van het geven van het interview nog steeds was. Als voorzitter kan hij in elk geval worden aangeduid als spil van de YPFDJ in Nederland, terwijl er daarnaast concrete aanwijzingen zijn dat deze organisatie een rol speelt in het inlichtingennetwerk van Eritrea. [appellant] heeft zichzelf dan ook, door voorzitter van YPFJD Nederland te worden en door zijn aanwezigheid bij jaarlijkse conferenties en andere bijeenkomsten van die YPFJD, waardoor tevens kan worden aangenomen dat hij in contact stond met vertegenwoordigers van de regering van Eritrea, als ‘public figure’ kwetsbaar gemaakt voor beschuldigingen van betrokkenheid bij dit inlichtingennetwerk. Het hof acht de bewering van [geïntimeerde] mede gelet daarop toelaatbaar.
3.1
Bij dit oordeel wegen tevens de volgende omstandigheden mee. [geïntimeerde] werd door BNR Nieuwsradio ondervraagd naar aanleiding van het artikel op de website [website 2] dat hiervoor onder 2.3 is geciteerd. In dat artikel werd aan de orde gesteld dat de IND zou werken met tolken die zijn gelieerd aan het regime van Eritrea, dat dit in strijd is met de tolkengedragscode van die dienst en dat dit problemen zou opleveren voor door de IND te horen personen die juist dit regime zijn ontvlucht. In het artikel wordt erop gewezen dat de broer en de zus van de voorzitter van YPFDJ door de IND als tolken zijn ingehuurd, zonder dat daarbij de naam van [appellant] werd genoemd. [geïntimeerde] wijst in dit artikel op de familierelatie van de tolken met de voorzitter van de YPFDJ. [appellant] heeft overigens niet aangevoerd dat [geïntimeerde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat in dat artikel, mede gelet op de reputatie van de regering van Eritrea, een belangrijke misstand aan de orde werd gesteld die de samenleving raakt. Aan [geïntimeerde] komt een grote vrijheid toe zich daarover in het naar aanleiding daarvan gehouden interview te uiten. [geïntimeerde] heeft zich in het interview voor BNR Nieuwsradio weliswaar minder genuanceerd uitgelaten over [appellant] , althans de niet met naam genoemde voorzitter van de YPFDJ, dan in voornoemd artikel, maar dit ligt voor de hand gelet op de aard van het medium. Het ging immers om een live uitgezonden telefonisch interview dat van zeer korte duur was. Ook in het interview noemt zij de naam van [appellant] niet zodat voor het algemene publiek nog steeds niet duidelijk werd om wie het ging. Mede gelet op het belang dat [geïntimeerde] heeft om zich over het onderwerp vrij te uiten, de achtergrond van het interview en de vorm daarvan, acht het hof haar uitlating niet onrechtmatig jegens [appellant] .
3.11
[appellant] heeft nog aan de orde gesteld dat de gevolgen van de beschuldiging voor hem zeer ernstig zijn. Hij heeft in de eerste plaats erop gewezen dat de IND in de maand volgend op het interview zijn broer en zus op non-actief heeft gesteld. Hij heeft echter niet verder onderbouwd dat dit het rechtstreeks gevolg zou zijn geweest van het door [geïntimeerde] aan BNR Nieuwsradio gegeven interview, terwijl uit de stukken blijkt dat de IND naar aanleiding van het eerder verschenen artikel op [website 2] , waarvan [appellant] niet heeft beweerd dat dit onrechtmatig jegens hem zou zijn, onderzoek heeft verricht naar hun positie. Bovendien is een en ander niet zonder meer als een persoonlijk belang van [appellant] aan te merken. [appellant] heeft voorts erop gewezen dat hij te maken heeft gekregen met allerlei bedreigingen op sociale media en dat zijn reputatie ernstig is geschaad, waarbij hij ook wijst op zijn kansen op de arbeidsmarkt. Ook op dit punt heeft [appellant] niet aannemelijk weten te maken dat dit rechtstreekse gevolgen zijn van de opmerking van [geïntimeerde] in het interview dat de broer van de twee tolken de spil van de Eritrese inlichtingendienst is. Daartegen spreekt dat [appellant] zichzelf op sociale media uitdrukkelijk profileert in de politieke discussie omtrent Eritrea, waarbij hij standpunten verkondigt die in lijn zijn met de standpunten van de (Y)PFDJ. [appellant] bevestigt ook dat hij zich uitdrukkelijk profileert waarbij hij bijvoorbeeld erop wijst dat hij een ‘pennenstrijd’ voert met [geïntimeerde] . Uit de stukken blijkt voorts dat hij een en ander in heftige bewoordingen doet. Ook heeft hij zelf ervoor gezorgd dat het door hem gewraakte interview (verder) is verspreid door een link naar het geluidsfragment daarvan op zijn facebookpagina te plaatsen. Een en ander betekent dat hetgeen [appellant] aanvoert niet althans in onvoldoende mate bijdraagt aan de door hem gestelde onrechtmatigheid van het interview.
3.12
[appellant] wijst voorts nog op het gezag dat [geïntimeerde] als hoogleraar heeft en dat daarom van haar verwacht mag worden dat zij haar uitspraken baseert op verifieerbare feiten. Het hof is van oordeel dat van [geïntimeerde] in haar rol van hoogleraar, zo wordt zij in het interview immers aangekondigd, een grotere mate van zorgvuldigheid kan worden vereist bij het doen van uitspraken (op haar vakgebied) dan van de gemiddelde burger. Dit legt echter onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor reeds gegeven.
3.13
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat het BNR Nieuwsradio is geweest die ervoor heeft gekozen om niet ook [appellant] aan het woord te laten. [appellant] is daarop niet meer terugkomen. Het hof maakt deze overweging tot de zijne. Ook dit draagt niet bij aan de door [appellant] gestelde onrechtmatigheid.
3.14
Het hof wijst ten slotte erop dat de bewering van [geïntimeerde] voor zover deze inhoudt dat het centrum (van de inlichtingendienst van Eritrea) in Nederland ligt, op zichzelf genomen [appellant] niet raakt. Voor zover de aan [appellant] gerichte beschuldiging daarmee zwaarder kan worden opgevat, maakt dit gelet op de overige omstandigheden het interview nog niet onrechtmatig jegens [appellant] . [appellant] heeft dat ook niet aangevoerd.
3.15.
Het hof deelt gelet op een en ander de conclusie van de voorzieningenrechter dat in dit geval het belang van [geïntimeerde] om zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan verdachtmakingen en zijn belang dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. De grieven 3 tot en met 8 falen dan ook.
3.16
Grief 1 heeft geen zelfstandige betekenis zodat het hof daaraan voorbij gaat.
3.17.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 718,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, C.M. Aarts, R.J.F. Thiessen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.