ECLI:NL:GHAMS:2017:5126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
17/00264
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing heffingsambtenaar over griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belastingkwestie. De belanghebbende, [X B.V.], had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 16 januari 2015 was opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg € 56,75, inclusief kosten. De rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard, maar in een latere uitspraak op 16 mei 2017 werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op om het betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden, wat de belanghebbende betwistte. De belanghebbende stelde hoger beroep in, omdat hij vond dat de rechtbank ten onrechte slechts € 45 aan griffierecht had vastgesteld in plaats van het werkelijke bedrag van € 334.

Het Gerechtshof oordeelde dat de rechtbank inderdaad een fout had gemaakt in de vaststelling van het griffierecht. Het Hof stelde vast dat er geen bewijs was dat het griffierecht was verminderd en dat de rechtbank het volledige bedrag van € 334 had moeten vergoeden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op het griffierecht en gelastte de heffingsambtenaar het bedrag van € 334 te vergoeden. Daarnaast werd het griffierecht van € 503 dat voor het hoger beroep was betaald, terugbetaald aan de belanghebbende. De heffingsambtenaar werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 371,25, maar het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een integrale proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 17/00264
30 november 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X B.V.] ,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer),
en het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel,de heffingsambtenaar,
(J.M. van Heiningen),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 16/931 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 16 januari 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 56,75 (bestaande uit € 0,85 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,90 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder 1.1 gemelde naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar, d.d. 26 januari 2016, is het bezwaar ongegrond verklaard en is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 mei 2017 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,-.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 mei 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 7 juli 2017 van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen. Op 27 september 2017 zijn van belanghebbende nadere stukken ontvangen. Voormelde stukken zijn in afschrift aan de heffingsambtenaar verstrekt.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Aldaar zijn verschenen Niederer en Van Heiningen voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Blijkens een van de zijde van belanghebbende overgelegde nota griffierecht d.d. 12 februari 2016 was zij voor het instellen van beroep bij de rechtbank € 334 aan griffierecht verschuldigd.
2.2.
Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting van het Hof ter onderbouwing van de door hem gestelde proceskosten in hoger beroep een kostenoverzicht, voorzien van een declaratiespecificatie, overgelegd. Het kostenoverzicht concludeert tot een totaal aan kosten inclusief BTW van € 1.823,17.

3.Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.
Het hoger beroep is ingesteld omdat belanghebbende verdedigt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar € 45 aan griffierecht dient te vergoeden in plaats van € 334. Voorts verzoekt belanghebbende om integrale vergoeding van de in hoger beroep gemaakte proceskosten.
3.2.
In incidenteel hoger beroep neemt de heffingsambtenaar het standpunt in dat de procedure bij het Hof nodeloos wordt gevoerd omdat indien de rechtbank een vergissing heeft gemaakt ten aanzien van het griffierecht, belanghebbendes gemachtigde de rechtbank op die fout had kunnen wijzen en de rechtbank die fout had kunnen herstellen. Voorts meent de heffingsambtenaar dat geen aanleiding bestaat hem in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het principaal hoger beroep

4.1.
Van de zijde van de heffingsambtenaar is betoogd dat niet vaststaat dat het volledige bedrag aan griffierecht (€ 334) is betaald. Het dossier bevat evenwel geen enkele aanwijzing dat het belanghebbende in rekening gebrachte griffierecht is verminderd of dat de rechtbank op enige andere grond van het heffen van het volledige ingevolge artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verschuldigde griffierecht zou hebben afgezien.
4.2.
Het Hof gaat er derhalve vanuit dat van belanghebbende voor het instellen van beroep een griffierecht is geheven van € 334. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de heffingsambtenaar € 45 aan griffierecht moet vergoeden. De uitspraak van de rechtbank kan in zoverre niet in stand blijven.

5.Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

Het staat een belanghebbende vrij, ook indien hij vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig optredende gemachtigde, tegen een zijn inziens onjuiste uitspraak van de rechtbank het daarvoor opengestelde rechtsmiddel van hoger beroep in te stellen. Dat is niet anders indien de mogelijkheid bestaat de rechtbank te verzoeken een evidente fout in een uitspraak door middel van een rectificatie (hersteluitspraak) te corrigeren. Het incidenteel hoger beroep treft derhalve geen doel.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient voor zover die het griffierecht betreft te worden vernietigd.

6.Kosten

6.1.
Het stond de heffingsambtenaar vrij in incidenteel hoger beroep de vraag aan de orde te stellen of belanghebbende terecht hoger beroep heeft ingesteld omdat – in de visie van de heffingsambtenaar – een andere weg mogelijk was om de beweerdelijke fout van de rechtbank te herstellen en belanghebbende voor die weg had moeten kiezen. Van een ‘bij voorbaat kansloze procedure’ kan niet worden gesproken en het Hof vindt dan ook geen aanleiding belanghebbende om die reden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Ook overigens acht het Hof hiertoe geen termen aanwezig.
6.2.
Belanghebbende heeft wel recht op vergoeding van de in hoger beroep gemaakte kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief. Het Hof gaat daarbij uit van een wegingsfactor wegens het gewicht van de zaak van 0,25 omdat het de zaak die in wezen slechts ziet op een correctie van een evidente fout van de rechtbank ten aanzien van het in rekening gebrachte griffierecht, kwalificeert als zeer licht. Het Hof begroot de kosten derhalve op € 371,25 (3 punten voor proceshandelingen x € 495 x 0,25).
6.3.
De wet biedt niet de mogelijkheid een andere instantie dan het betrokken bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten, ook niet indien – zoals zich hier voordoet – de kosten zijn opgeroepen door een fout van de rechtbank. Het Hof zal wel gebruik maken van de mogelijkheid op de voet van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank doch uitsluitend voor zover die uitspraak ziet op het griffierecht;
  • gelast de heffingsambtenaar het voor het instellen van beroep betaalde griffierecht van € 334 te vergoeden;
  • draagt de griffier op het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 503 terug te betalen; en
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van de zijde van belanghebbende in hoger beroep, vastgesteld op € 371,25.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 30 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.