ECLI:NL:GHAMS:2017:5125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
17/00183
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alleenstaande-ouderkorting en hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in geschil was over de toekenning van de alleenstaande-ouderkorting voor het jaar 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de alleenstaande-ouderkorting, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. Tevens werd het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, met de opmerking dat verzoeken hiertoe gericht moeten worden aan de Minister van Financiën. Het Hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, aangezien belanghebbende niet had verzocht om gehoord te worden. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen kosten aan de inspecteur opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 17/00183
30 november 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R.G.E. de Vries),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/3599 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
(mrs. M.S.H. Lange en J. Marsman).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 januari 2016 aan belanghebbende over het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.709.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 juni 2016, die aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij mondelinge uitspraak van 15 februari 2017 (waarvan het proces-verbaal op dezelfde dag is verzonden) heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.
1.4.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 maart 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigde bijgestaan door B. Hitchcock als tolk, alsmede Lange en Marsman voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar van 1 januari tot 6 augustus aan de [A-straat 1] te [Z] en van 6 augustus tot en met 31 december aan de [B-straat 2] te [Z] . Ze was op die adressen ook ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP), voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: de GBA). Haar zoon [C] , geboren op [..-..-1996] , staat sinds 20 december 2011 niet op het adres van belanghebbende ingeschreven.
2.2.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting in aanmerking genomen. Bij de vaststelling van de onderhavige definitieve
aanslag is, in afwijking van de voorafgaande voorlopige aanslag, de alleenstaande-ouderkorting gecorrigeerd. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is ongegrond verklaard.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting. Voorts doet belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule en verdedigt zij dat – naar het Hof begrijpt – het bezwaar en beroep ten onrechte ongegrond zijn verklaard, omdat in de bezwaarprocedure de hoorplicht is geschonden en – aldus nog steeds belanghebbende – is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de vraag of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting
4.1.
Het Hof acht de overwegingen van de rechtbank in het aangehechte proces-verbaal weergegeven onder de nummers 4 tot en met 8 juist, en maakt die overwegingen tot de zijne. Hetgeen van de zijde van belanghebbende in hoger beroep is aangevoerd maakt dat niet anders.
4.2.
Het Hof voegt hieraan nog toe dat het niet bevoegd is om te beoordelen of een beroep op de hardheidsclausule terecht gedaan wordt. Een verzoek tot toepassing van die clausule dient te worden gericht tot Onze Minister van Financiën (vgl. artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR).
Met betrekking tot de hoorplicht
4.3.
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 25, eerste lid, van de AWR een belanghebbende – in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht – wordt gehoord op zijn verzoek. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende niet verzocht te worden gehoord en tegenover de betwisting door de inspecteur is niet aannemelijk geworden dat zij gedurende de bezwaarfase op enig ander moment heeft verzocht te worden gehoord.
4.4.
Voor zover dat anders zou zijn en belanghebbende wel heeft verzocht te worden gehoord, of indien er met de rechtbank van moet worden uitgegaan dat de hoorplicht is geschonden omdat belanghebbende de brief van de inspecteur van 17 maart 2016 waarin zij wordt uitgenodigd aan te geven of zij wil worden gehoord niet heeft ontvangen, heeft te gelden hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de overwegingen 12 en 13 van de mondelinge uitspraak. Het Hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
Met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.5.
Feiten en omstandigheden die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat de inspecteur op enigerlei wijze heeft gehandeld in strijd met een in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur, zijn niet aannemelijk geworden.
In het bijzonder geldt dit voor belanghebbendes betoog dat de inspecteur de nodige kennis omtrent de relevante feiten had moeten vergaren, de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van belanghebbende, en er strijd zou zijn met het beginsel van fair play. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de inspecteur gelet op de vaststaande feiten zoals weergegeven onder 2.1 geen ruimte had de alleenstaande-ouderaftrek desalniettemin te verlenen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 30 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.