Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte werd veroordeeld voor opzetheling. De zaak is behandeld op 30 november 2017, na een eerdere zitting op 16 november 2017. De verdachte had op 14 januari 2017 in Amsterdam bankpassen en andere goederen verworven, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij de bankpassen bij AMOC wilde inleveren, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan opzetheling. De straf is vastgesteld op een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat onvoldoende bewijs was dat de schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.