ECLI:NL:GHAMS:2017:5015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
23-000864-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang in een SM-relatie: bedreiging met openbaarmaking van compromitterende beelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een vrouw, werd beschuldigd van het wederrechtelijk dwingen van een man tot afgifte van geld en goederen door middel van bedreiging met geweld en het openbaar maken van compromitterende beelden. De tenlastelegging betrof een periode van 23 november 2014 tot en met 8 februari 2015, waarin de verdachte de aangever onder druk zette om haar €800, een telefoon en een telefoonabonnement te geven. De verdachte en de aangever hadden een consensuele SM-relatie, waarbij de verdachte de rol van meesteres op zich nam. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte de grenzen van de toelaatbare dwang binnen een dergelijke relatie overschreden.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verklaringen van de aangever werden met de nodige behoedzaamheid gewogen, vooral omdat hij in eerdere verklaringen inconsistenties vertoonde. Het hof concludeerde dat de verdachte de aangever had gedwongen tot het afsluiten van een telefoonabonnement en het afgeven van een telefoon door hem te bedreigen met de openbaarmaking van compromitterende beelden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het wederrechtelijk dwingen van de aangever en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 90 uren opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade op €500 vaststelde. De uitspraak benadrukt de grenzen van consensuele relaties en de strafbaarheid van dwang, zelfs binnen een SM-context.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000864-17
Datum uitspraak: 10 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-659139-15 tegen
[verdachte], zich bij voornaam noemende [naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2014 tot en met 8 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) door (bedreiging met) geweld en/of enige andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten het afgeven aan hem, verdachte, van 800 euro en/of een telefoon en/of een of meer ander(e) goed(eren), in elk geval (een) geldbedrag(en) en/of goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of het afsluiten van een telefoonabonnement door (telkens) met voormeld oogmerk aan voornoemde [slachtoffer] duidelijk te maken dat wanneer voornoemde [slachtoffer] niet aan de wens(en) van hem, verdachte, zou voldoen, waaronder het aangaan voor voornoemd telefoonabonnement en/of het afgeven van voornoemde telefoon en/of goed(eren) en/of geldbedrag(en) aan hem, verdachte, er een of meer film(pjes) en/of foto('s) waarop [slachtoffer] seksuele handelingen verricht en/of geheel en/of gedeeltelijk ontkleed en/of met de hand(en) en/of voet(en) vastgebonden en/of met een bal in de mond te zien is, door hem , verdachte, openbaar zouden worden gemaakt en/of aan de vriend(en) en/of familie van voornoemde [slachtoffer] zouden worden verstuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe – in de kern bezien – aangevoerd dat geen sprake is geweest van wederrechtelijk dwingen tot afgifte, dat sprake is van een aanvankelijk afgelegde valse aangifte en dat in de beoordeling van de zaak in eerste aanleg onderbelicht is gebleven de mogelijkheid dat de aangever het geldbedrag, de telefoon en het telefoonabonnement vrijwillig als tegenprestatie voor de door de verdachte verrichte diensten heeft afgegeven.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte (hierna ook aangeduid als ‘zij’) seksueel getinte filmpjes en foto’s van hem heeft gemaakt en dat zij dreigde deze openbaar te maken indien hij geen € 800 voor haar zou pinnen, geen telefoonabonnement voor haar zou afsluiten en haar geen nieuwe iPhone 6 zou geven. De verdachte heeft verklaard dat zij de aangever weliswaar heeft gemanipuleerd om deze goederen (inclusief het abonnement) af te geven, maar dat de aangever hiertoe vrijwillig is overgegaan. De gedragingen moeten worden gezien in het licht van een SM-spel: zij was de meesteres en de aangever was haar slaaf.
Vast staat dat de aangever € 800 voor de verdachte heeft gepind en dat hij een telefoonabonnement op zijn naam heeft afgesloten, welk abonnement hij, inclusief de daarbij behorende iPhone 6, aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld.
Tevens is vast komen te staan dat tussen de verdachte en de aangever een vrijwillig aangegane SM-relatie heeft bestaan. Inherent aan een dergelijke verhouding is dat er een ‘gespeeld’ machtsverschil bestaat tussen de meesteres (de verdachte) en de ondergeschikte (de aangever). Dit brengt mee dat slechts voor bewezenverklaring in aanmerking komt de dwang die het kader van deze verhouding te buiten gaat.
Bij de beantwoording van de vraag of hiervan in onderhavig geval sprake was, weegt het hof de verklaringen van de aangever met de nodige behoedzaamheid, omdat hij in zijn eerste verklaring aanmerkelijk anders heeft verklaard over de aard en inhoud van de relatie tussen hem en de verdachte dan later, toen hij bij confrontatie door de politie grotendeels op zijn eerdere verklaring dienaangaande is terug gekomen. Reden om op grond daarvan te oordelen dat al hetgeen de aangever heeft verklaard zonder meer ter zijde moet worden gesteld, ziet het hof echter niet, ook omdat uit het nader verhoor bij de politie duidelijk wordt dat de aangever zich schaamt voor hetgeen vrijwillig tussen hem en de verdachte is voorgevallen. Wel brengt het voorgaande mee dat de verklaring van de aangever steun dient te vinden in kwalitatief sterk ander bewijs, vooraleer tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval waar het het gedwongen pinnen en de gedwongen afgifte van € 800 betreft. Steunbewijs daarvoor zou slechts kunnen worden gevonden in een chatgesprek van de verdachte waarin zij schrijft: ‘heb vorige week nog een gast opgelicht. Heb iphone 6 gekregen + het abonnement 5 gb en onbeperkt belle’, ‘plus 800 euro’ en ‘heb hem wel moete chantere maja. Tis tog gelukt’. Hoewel deze teksten te denken geven, geldt ten aanzien van dat geldbedrag dat niet kan worden uitgesloten dat dit door de verdachte is verkregen in het kader van het SM-spel en de door haar benoemde manipulatie.
Dat is anders waar het gaat om het abonnement en de iPhone 6. Dit volgt reeds uit de verklaring van de verdachte die zij bij de politie heeft afgelegd: de aangever zou haar aanvankelijk de telefoon hebben toegezegd zonder dat zij enige druk op hem had uitgeoefend, maar toen hij later hij met een smoes kwam, heeft zij de aangever gezegd de compromitterende media naar zijn vrienden te sturen indien hij niet zou doen wat zij zei. Dit wordt bevestigd door de volgende WhatsApp gesprekken tussen de aangever en de verdachte:
24 november 2014 (aangever): geef je zoiezo telefoon want wil niet dat me ouders of iemand filmpje ziet
25 november 2014 (aangever): zou je misschien toch wel alles willen wissen van mij foto’s video’s
25 november 2014 (verdachte): is goeda pas as ik her heb
28 november 2014 (aangever): gaat u zelf alles wissen als ik telefoon breng
28 november 2014 (verdachte): breng die telefoon morgen voor mij
28 november 2014 (verdachte): ja dan wis ik het
29 november 2014 (aangever): maar u heeft de telefoon en u had beloofd dan alles te wissen
29 november 2014 (verdachte): nee pas als ik je zie
Deze berichtgeving over en weer en de verklaring van de verdachte bevestigen in voldoende mate de verklaring van de aangever dat hij de telefoon (inclusief het abonnement) heeft afgesloten en overgedragen vanwege de dreiging door de verdachte de compromitterende beelden openbaar te maken. Een dergelijke dreiging gaat de grenzen van de binnen een SM-spel toelaatbare dwang te buiten. Het verweer dat de aangever hiertoe zonder wederrechtelijke dwang is overgegaan, wordt daarom verworpen.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het abonnement en de iPhone dienen te worden beschouwd als betaling voor bewezen (seksuele) diensten, wordt dit verweer verworpen, reeds omdat uit niets blijkt dat een dergelijke betaling(swijze) tussen partijen was overeengekomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 23 november 2014 tot en met 8 februari 2015 te Amsterdam door bedreiging met feitelijkheden [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het afgeven aan haar van een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] en het afsluiten van een telefoonabonnement, door met voormeld oogmerk aan [slachtoffer] duidelijk te maken dat wanneer [slachtoffer] niet aan de wensen van haar zou voldoen, er filmpjes waarop [slachtoffer] seksuele handelingen verricht en/of geheel of gedeeltelijk ontkleed en/of met de hand(en) en/of voet(en) vastgebonden en/of met een bal in de mond te zien is, door haar openbaar zouden worden gemaakt en aan de vrienden en/of familie van [slachtoffer] zouden worden verstuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangever gedwongen ten behoeve van haar een telefoonabonnement af te sluiten en haar een iPhone 6 te geven. De aangever is hiertoe overgegaan vanwege de dreiging van de verdachte dat zij seksueel compromitterende beelden van de aangever aan diens familie en/of vrienden zou sturen indien hij dit zou nalaten. Uit de zich in het dossier bevindende toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de aangever heel bang is geweest dat de verdachte daadwerkelijk de media openbaar zou maken. Met haar handelen heeft de verdachte met het oog op eigen op geld waardeerbaar voordeel misbruik van de aangever gemaakt, hetgeen het hof haar aanrekent.
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan niet worden volstaan met louter een voorwaardelijke straf, en evenmin met alleen een taakstraf. Het hof zal de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Wel komt het hof – vanwege de partiële vrijspraak – tot een lagere taakstraf dan de advocaat-generaal heeft geëist.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in eerste aanleg overschreden met 16 dagen. Naar het oordeel van het hof is deze overschrijding dermate beperkt dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd door de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op dit artikel. Een matiging van de straf is in deze zaak niet aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een taakstraf voor de duur van 90 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.790,75, bestaande uit € 2.540,75 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.744,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering – gelet op de bepleite vrijspraak – af te wijzen; subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er geen plaats is voor immateriële schadevergoeding omdat de aangever het SM-contact vrijwillig is aangegaan en er sprake is van een hoge mate van eigen schuld.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 46,40 gevorderd aan reiskosten, € 103,52 voor de aanschaf van de telefoon, € 1.590,93 voor het afsluiten van het telefoonabonnement en € 800,00 vanwege het afgeven van het geldbedrag. De verdachte wordt in hoger beroep niet schuldig verklaard ter zake van de afgifte van het geldbedrag ter hoogte van € 800,00. De benadeelde partij kan daarom met betrekking tot dit bedrag in de vordering niet worden ontvangen. De rechtbank heeft de vordering ten aanzien van de reiskosten niet ontvankelijk verklaard. Het hof volgt de rechtbank op dit punt.
Voor het overige heeft de raadsman de vordering namens de verdachte niet inhoudelijk betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is ten aanzien van de aanschaf van de telefoon en het afsluiten van het telefoonabonnement voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.694,45 zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 1.250,00 aan immateriële schade gevorderd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan
[slachtoffer]van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 3.00 STK papier (2 tel. contract, 1 verz. certificaat, 4921755).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.194,45 (tweeduizend honderdvierennegentig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 1.694,45 (duizend zeshonderdvierennegentig euro en vijfenveertig cent) aan materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.194,45 (tweeduizend honderdvierennegentig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 1.694,45 (duizend zeshonderdvierennegentig euro en vijfenveertig cent) aan materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.M. Degenaar en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 november 2017.
mr. C.M. Degenaar en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.