ECLI:NL:GHAMS:2017:5013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
23-001012-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling met bijtwond in de neus

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, M.E. Auraemo, door hem in de neus te bijten tijdens een confrontatie op 17 mei 2014. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar kreeg een gevangenisstraf van één maand opgelegd voor de bewezen verklaarde mishandeling. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, waarbij het hof rekening hield met de eigen schuld van de benadeelde partij. De vordering tot schadevergoeding voor materiële schade werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering voor de neusoperatie niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij zware aanklachten en de rol van eigen schuld in schadevergoedingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001012-16
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-245485-14 en 13-097582-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Amsterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een diepe/forse (bijt)wond (door vestibulum nasi, ook door het kraakbeen tot max. 1 cm in de diepte) en/of al dan niet blijvend litteken(weefsel)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, toen en daar, een of meermalen (met kracht) in/bij de neus, althans in het gezicht, te bijten;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen en daar, voormelde Aeraemo, een of meermalen (met kracht), in/bij de neus, althans in het gezicht, heeft gebeten (tengevolge waarvan die Auraemo een diepe/forse (bijt)wond (door vestibulum nasi, ook door het kraakbeen tot max. 1 cm in de diepte) en/of al dan niet blijvend litteken(weefsel) heeft bekomen);
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meermalen (met kracht), in/bij de neus, althans in het gezicht, heeft gebeten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een diepe/forse (bijt)wond (door vestibulum nasi, ook door het kraakbeen tot max. 1 cm in de diepte) en/of al dan niet blijvend litteken(weefsel)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewijsmotivering

De raadsman heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om te komen tot een bewezenverklaring. Dat de aangever pas na twee maanden aangifte heeft gedaan doet afbreuk aan zijn geloofwaardigheid. De conclusie van de SEH-arts dat het letsel past bij een bijtwond lijkt te zijn gebaseerd op hetgeen zij van de aangever heeft gehoord en niet op basis van het letsel dat zij heeft beschreven.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
De aangever heeft op 17 mei 2014 rond 01:00 uur in het centrum van Amsterdam een confrontatie gehad met de verdachte. De verdachte heeft dat erkend. De aangever, M.E. Auraemo, heeft verklaard dat de verdachte hem bij die confrontatie in de neus heeft gebeten. Dat vindt bevestiging in de omstandigheid dat de verdachte op 17 mei 2014 rond 02:20 uur zich heeft gemeld bij de spoedeisende hulp van het OLVG te Amsterdam en in het verslag van de aldaar dienstdoende arts, H.J.M. Nederhof, het volgende staat vermeld:

Anamnese: In de neus gebeten door andere persoon.
Onderzoek: Enkele kleine snijwondjes op neusbrug. Forse wond door vestibulum nasi, ook door het kraakbeen tot max 1 cm in de diepte.
Conclusie: 28 jarige man met bijtwond neus tot door het kraakbeen.
Uit het verhoor van deze arts bij de raadsheer-commissaris leidt het hof af dat de conclusie van Nederhof is gebaseerd op zowel de anamnese als op haar eigen onderzoek. Het hof heeft daarom geen reden eraan te twijfelen dat de aangever daadwerkelijk een bijtwond in de neus had. Gelet op de verklaring van de aangever en het korte tijdsbestek tussen de confrontatie met de verdachte en het bezoek van de aangever aan het OLVG acht het hof niet alleen wettig maar ook overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de bijtwond heeft toegebracht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de aangever (in dat korte tijdsbestek) een confrontatie met een ander persoon heeft gehad. Aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever doet naar het oordeel van het hof niet af dat hij pas twee maanden na het incident aangifte heeft gedaan.
Ook overigens kan in hetgeen is aangevoerd noch anderszins enig aanknopingspunt worden gevonden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever noch is er enige concrete aanwijzing dat de aangever erop uit was de verdachte ten onrechte te beschuldigen.
Hetgeen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is ontoereikend om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Zonder meer kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte met het krachtig bijten in de neus zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen noch dat hij daarmee een aanmerkelijke kans op dergelijk letsel in het leven heeft geroepen. De verdachte zal daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever opzettelijk heeft mishandeld door hem in zijn neus te bijten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair:
hij op 17 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in de neus heeft gebeten, ten gevolge waarvan deze letsel (te weten een bijtwond (door vestibulum nasi, ook door het kraakbeen tot max. 1 cm in de diepte)), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem in zijn neus te bijten. De verdachte heeft hierdoor een nare verwonding, te weten een bijtwond tot door het kraakbeen opgelopen waarvoor hij is behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam.
Het handelen van de verdachte getuigt van onbeheerst agressief gedrag en een totaal gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2017 is hij eerder voor misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Hoewel het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter en de advocaat-generaal kan, met name gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere, lagere, vrijheidsbenemende straf dan die welke is opgelegd door de politierechter.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van een maand passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.910,06, bestaande uit € 5.160,06 materiële schade en € 750,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding, subsidiair dat deze afgewezen moet worden, meer subsidiair dat de immateriële schade gematigd moet worden. De raadsman heeft tevens gewezen op de eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 160,06 gevorderd vanwege de kosten voor zijn eigen risico zorgverzekering en € 5.000 voor een neusoperatie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, doordat hij zijn eigen risico heeft moeten aanspreken. Het hof acht het evenwel aannemelijk dat de benadeelde partij – nadat de politie hem en de verdachte had gesommeerd te stoppen met vechten – naar de verdachte is teruggelopen en de confrontatie met hem is aangegaan. Het hof is daarom van oordeel dat de benadeelde partij ten dele “eigen schuld” heeft bij het ontstaan van de door hem gevorderde schade.
Het hof zal de gevorderde en geleden schade voor het
eigen risicodaarom matigen met 30%, waardoor de verdachte gehouden is tot vergoeding van die schade voor een bedrag ter hoogte van – afgerond –
€ 112,00. Het restant bedrag aan materiële schade in verband met eigen risico ter hoogte van € 48,06 zal worden afgewezen.
Behandeling van het
restantvan de vordering ter zake van materiële kosten (te weten een bedrag ter hoogte van € 5.000 voor een neusoperatie) levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat daarop niet zonder nader onderzoek kan worden beslist.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 750,00 aan immateriële schade gevorderd. Anders dan de raadsman heeft betoogd is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevorderde bedrag ad € 750,00. Het hof zal dit bedrag – vanwege hetgeen is overwogen over de eigen schuld van de benadeelde partij aan de ontstane schade – echter matigen met 30%, waardoor de verdachte gehouden is tot vergoeding van die schade voor een bedrag ter hoogte van
€ 525,00. De vordering zal voor het overige (te weten het restant bedrag van 225,00) worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2014, parketnummer 13-097582-14, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
Omdat het feit waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld is gepleegd vóór de veroordeling waarbij de straf is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, zal het hof die vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 637,00 (zeshonderdzevenendertig euro) bestaande uit € 112,00 (honderdtwaalf euro) materiële schade en € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 273,06 (tweehonderddrieënzeventig euro en zes cent) bestaande uit € 48,06 (achtenveertig euro en zes cent) materiële schade en € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige, te weten een bedrag van € 5000,00 materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 637,00 (zeshonderdzevenendertig euro) bestaande uit € 112,00 (honderdtwaalf euro) materiële schade en € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 2 februari 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2014, parketnummer 13-097582-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M.J.A. Duker en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2017.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.