ECLI:NL:GHAMS:2017:4995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
15/820425-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bevel gevangenhouding en beoordeling voorlopige hechtenis in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, die op 8 november 2017 een bevel tot gevangenhouding had gegeven aan de verdachte. De verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen, was beschuldigd van de invoer en het bezit van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie de bewaring had gevorderd voor het primaire feit van invoer van cocaïne, maar dat de rechter-commissaris alleen het subsidiaire feit van het aanwezig hebben van cocaïne had toegewezen. Dit gedeeltelijk niet toewijzen van de vordering werd door het hof opgevat als een niet toegewezen vordering in de zin van artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de officier van justitie de mogelijkheid had om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris, maar deze mogelijkheid niet had benut. Hierdoor kon het bevel tot gevangenhouding ten aanzien van het primaire feit niet in stand blijven.

Het hof heeft echter ernstige bezwaren aangenomen voor het subsidiaire feit en oordeelde dat de onderzoeksgrond nog van toepassing was. De twaalfjaarsgrond was niet meer aan de orde, maar het hof voegde gevaar voor herhaling toe als grond voor de voorlopige hechtenis. Gezien de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en de betrokkenheid van meerdere personen, waaronder de verdachte, was er aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte een rol had gespeeld in de professionele handel in drugs. Het hof concludeerde dat er een gerechtvaardigde vrees bestond dat de verdachte bij vrijlating opnieuw in de fout zou gaan, wat een gevaar voor de gezondheid of veiligheid van anderen met zich meebracht.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de gevangenhouding van de verdachte bevolen ten aanzien van het subsidiaire feit, voor de duur van 90 dagen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het hof, onder leiding van voorzitter mr. J.L. Bruinsma, en de raadsheren mrs. M. Senden en J. Piena, in aanwezigheid van griffier mr. S.A.M. Borg.

Uitspraak

15/820425-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan,
tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer van
8 november 2017, houdende bevel tot zijn gevangenhouding.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer van 10 november 2017, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, mr. T.H. Kapinga.

De beoordeling

Het hof stelt voorop dat de officier van justitie de bewaring heeft gevorderd voor – kort gezegd – primair de invoer van cocaïne en subsidiair het aanwezig hebben van (diezelfde) cocaïne. De rechter-commissaris heeft het bevel bewaring verleend ten aanzien van het subsidiaire feit en daarmee, naar het oordeel van het hof, de vordering van de officier van justitie niet toegewezen voor het primaire feit. Dit ‘gedeeltelijk niet toewijzen’ van de vordering moet, mede gelet op het verschil tussen het primaire en subsidiaire feit wat betreft strafmaxima en toepasselijke gronden voor voorlopige hechtenis, worden opgevat als een niet toegewezen vordering, zoals bedoeld in artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie had tegen deze beslissing van de rechter-commissaris hoger beroep kunnen instellen. Het hof verenigt zich dus niet met de andersluidende beslissing van de raadkamer van de rechtbank.
Het uitblijven van hoger beroep door de officier van justitie heeft tot gevolg dat het bevel gevangenhouding ten aanzien van het primaire feit niet in stand kan blijven.
Het hof neemt ernstige bezwaren aan voor het subsidiaire feit. Tevens is het hof van oordeel dat in dit stadium de onderzoeksgrond nog van toepassing is. De zogenoemde twaalfjaarsgrond is niet (langer) aan de orde. Het hof voegt ten slotte gevaar voor herhaling toe als grond voor de voorlopige hechtenis. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en de kennelijke betrokkenheid hierbij van meerdere personen, onder wie de verdachte, is er aanleiding voor de verdenking dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de professionele handel in drugs. In een dergelijk geval en nu de verdachte eerder in verband met overtreding van de Opiumwet is veroordeeld, is de vrees gerechtvaardigd dat de verdachte bij vrijlating opnieuw zich daarmee bezig zal houden en aldus een gevaar vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen.
15/820425-17

De beslissing

Het hof:
VERNIETIGT de beschikking waarvan beroep.
BEVEELT de gevangenhouding van de verdachte ten aanzien van het subsidiair op de vordering inbewaringstelling vermelde feit, voor de duur van 90 dagen.
Deze beschikking is gegeven op 29 november 2017 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M. Senden en J. Piena, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 29 november 2017,
de advocaat-generaal