ECLI:NL:GHAMS:2017:4933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
23-002114-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens schending van vertaalplicht in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2010. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor het plegen van verschillende strafbare feiten, waaronder het gebruik van valse betaalmiddelen en het plegen van oplichting. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard diende te worden, omdat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Het hof heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke vertaling van de dagvaarding in een voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt, hetgeen in strijd is met artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank niet heeft voldaan aan de vereisten voor een geldige dagvaarding. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de inleidende dagvaarding in eerste aanleg nietig verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de vertaalplicht in strafzaken, vooral wanneer de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, om zo een eerlijke rechtsgang te waarborgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002114-17
datum uitspraak: 17 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-415190-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [1967] ,
[adres]
.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 27 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [P.B.] , in elk geval een medewerker van juwelier [(...)] te bewegen tot de afgifte van sieraden (ter waarde van 3324,00 euro), in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, twee, in elk geval één of meer (valse of vervalste) credit card(s) (voorzien van nummer [#2002 ] en/of nummer [#6426] ) ten name van [M.S.] ter betaling aan die [P.B.] , in elk geval aan een medewerker van juwelier [(...)] , heeft aangeboden;
2:
zij op of omstreeks 26 juni 2009 en/of 27 juni 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste betaalpas, waardekaart of enige andere voor het publiek beschikbare kaart, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, als ware deze pas of kaart echt en onvervalst, bestaande het gebruikmaken hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) daarmee één of meer (pin)transacties heeft/hebben verricht, te weten bij het Hilton hotel ten bedrage van 349 euro en/of bij T for Telecom ten bedrage van 799 euro, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de magneetstrip en/of de bankgegevens van de rechthebbende van een creditcard met nummer [#2002 ] van American Express (te weten [J.N.] ) is/zijn geskimd en/of gestolen en/of gekopieerd en/of die gegevens vervolgens zijn gebruikt voor de opmaak van een valse of vervalste creditcard, door voornoemde geskimde en/of gekopieerde informatie en/of veiligheidscodes op een magneetstrip van een creditcard ten name van [M.S.] te kopiëren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de geldigheid van de inleidende dagvaarding tot een andere beslissing komt dan de rechtbank Amsterdam.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

De raadsman heeft bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard en stemt er op voorhand niet mee in dat de zaak nu bij het hof inhoudelijk zal worden gaan behandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding wordt verstrekt dan wel hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijke mededeling wordt gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid.
Vooropgesteld moet worden dat ingeval de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en niet blijkt dat aan de vereisten van artikel 260, vijfde lid, Sv is voldaan, dit grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daaraan alsnog te voldoen.
In het onderhavige geval leidt het hof uit de stukken in het dossier het volgende af.
De verdachte is op 27 juni 2009 aangehouden, waarna zij op 27 en op 28 juni 2009 met behulp van een tolk in de Bulgaarse taal door de politie is verhoord.
De verdachte is gedagvaard tegen de terechtzitting van 24 maart 2010, op welke datum zij niet ter terechtzitting is verschenen. Het hof heeft geconstateerd dat een vertaling van de dagvaarding in een voor haar begrijpelijke taal zich niet bij de stukken bevindt. De behandeling op 24 maart 2010 is in verband met betekeningsperikelen geschorst voor onbepaalde tijd. De verdachte is daarna opgeroepen tegen de terechtzitting van 11 oktober 2010, op welke datum zij wederom niet is verschenen.
Het hof heeft geconstateerd dat een vertaling van deze oproeping in een voor de verdachte begrijpelijke taal zich wederom niet bij de stukken bevindt. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vervolgens bij vonnis van 25 oktober 2010 bij verstek veroordeeld.
Gelet op de nationaliteit van de verdachte en het feit dat de verdachte bij de politie is gehoord met een tolk, rijst het ernstige vermoeden dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Niet kan blijken dat een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de dagvaarding noch van de oproeping in de Bulgaarse of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal aan haar is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit, in strijd met artikel 260, vijfde lid, Sv, niet is geschied. Daarom had de rechtbank ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen en aldus de verdachte in de gelegenheid te stellen "de verdediging te kunnen voorbereiden en haar proceshouding te kunnen bepalen".
Het hof komt tot de conclusie dat de rechtbank verzuimd heeft en dergelijk onderzoek te entameren en is van oordeel dat nu de vertaalplicht niet is nageleefd de betekeningsvoorschriften op een essentieel punt, te weten een schriftelijke vertaling in een voor de verdachte begrijpelijke taal, niet in acht zijn genomen zodat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. C.M. Degenaar en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2017.
Mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.