Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Vrijspraak
“omdat het niet mijn verklaring is”.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol op 17 december 2016. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 november 2017 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte, ondanks het gebruik van alcohol, als bestuurder van de snorfiets kon worden aangemerkt, omdat hij een bekennende verklaring had afgelegd en de verkeerssituatie ter plaatse hem ondersteunde.
De verdachte ontkende echter de snorfiets te hebben bestuurd en voerde aan dat hij deze slechts lopend voortduwde. Het hof heeft de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte en de processen-verbaal van de politie onderzocht. Het hof concludeerde dat de bekennende verklaring van de verdachte onvoldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. Het hof oordeelde dat het voortduwen van de snorfiets niet gelijkgesteld kan worden met het besturen ervan in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten en omstandigheden van de zaak waren zodanig dat de verdachte niet als bestuurder kon worden aangemerkt, maar als voetganger.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de definitie van 'besturen' in de Wegenverkeerswet zorgvuldig te interpreteren, vooral in situaties waarin de verdachte niet daadwerkelijk een voertuig in beweging heeft gebracht.