ECLI:NL:GHAMS:2017:4891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
R 00291-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verrekenbaarheid van boetebedragen en schadevergoedingsmaatregelen in het kader van artikel 89 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017. Het verzoekschrift was ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de appellant, die een schadevergoeding van € 105,00 van de Staat vorderde. De appellant stelde schade te hebben geleden door een ondergane verzekering. Het hof heeft de relevante stukken van de strafzaak bekeken en de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat de strafzaak met het bijbehorende parketnummer door een sepotbeslissing is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank had het verzoek toegewezen en het toegekende bedrag verrekend volgens artikel 90, derde lid Sv. De advocaat van de appellant voerde aan dat het overzicht van openstaande zaken van het CJIB niet duidelijk maakte of de openstaande bedragen gebaseerd waren op onherroepelijke beslissingen. De advocaat-generaal betoogde dat het CJIB pas tot inning mag overgaan als een strafbeschikking of rechterlijke beslissing onherroepelijk is.

Het hof concludeert dat de openstaande bedragen in het CJIB-overzicht niet automatisch als onherroepelijk kunnen worden beschouwd. Het hof heeft de uitgangspunten voor de beoordeling van de verrekenbaarheid van boetebedragen en schadevergoedingsmaatregelen vastgesteld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de appellant een vergoeding van € 105,00 toegekend, te verrekenen met een openstaand bedrag van € 142,00 dat aan de appellant was opgelegd.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000291-17 (89 Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-659244-16
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. C.C.J. Tuip, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 105,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 1 februari 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 1 september 2017 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van appellant, mr. E.M. van Schaik, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is door een sepotbeslissing van de officier van justitie geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en het toegekende bedrag verrekend overeenkomstig artikel 90, derde lid Sv.
Namens verzoeker is aangevoerd dat uit het overzicht openstaande zaken van het CJIB niet blijkt of de openstaande bedragen die op grond van een strafbeschikking of een door de strafrechter opgelegde financiële sanctie dienen te worden betaald zijn gebaseerd op onherroepelijke strafbeschikkingen of vonnissen en arresten. Dat zou naar de mening van de advocaat van verzoeker aan verrekening op de voet van artikel 90, lid 3, Sv in de weg staan. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het CJIB pas tot inning mag overgaan als een strafbeschikking of rechterlijke beslissing onherroepelijk is en dat er daarom van mag worden uitgegaan dat het overzicht slechts onherroepelijke beslissingen vermeldt.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 90 lid 3 Sv verplicht de rechter die over een verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv oordeelt om over te gaan tot verrekening van een toegewezen schadevergoedingsbedrag met aan de Staat verschuldigde geldsommen tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een onherroepelijk geworden strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 257a Sv is verplicht.
Het hof gaat er van uit dat het overzicht van openstaande bedragen van het CJIB uitsluitend strafbeschikkingen en rechterlijke beslissingen bevat die inmiddels executeerbaar zijn geworden. Bij geen van de CJIB-nummers staat vermeld dat een rechtsmiddel is ingesteld. De advocaat van verzoeker heeft evenmin ten aanzien van enig CJIB-nummer meegedeeld dat dit het geval is.
Daarmee staat evenwel niet vast dat de openstaande bedragen zoals vermeld in het overzicht door de verzoeker betaald dienen te worden op grond van onherroepelijk geworden rechterlijke beslissingen of strafbeschikkingen. Hiervan moet op grond van artikel 90, lid 3, Sv immers sprake zijn in geval de rechter, die een verzoek dat is gedaan op de voet van artikel 89 Sv honoreert, tot verrekening overgaat.
Artikel 257g Sv regelt de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking. In het eerste lid is onder meer bepaald dat tenuitvoerlegging van de strafbeschikking pas kan geschieden veertien dagen na de uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking, tenzij afstand is gedaan van het rechtsmiddel van verzet. In het tweede lid is de hoofdregel opgenomen dat door instelling van het rechtsmiddel van verzet de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst. De wettelijke regeling impliceert derhalve dat een strafbeschikking voor tenuitvoerlegging vatbaar kan zijn zonder dat deze onherroepelijk is geworden.
Artikel 257e Sv regelt in het eerste lid dat de verdachte verzet kan doen binnen 14 dagen na uitreiking van een afschrift van de strafbeschikking in persoon dan wel nadat zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Een uitzondering op deze hoofdregel wordt in dit lid gemaakt voor de zogeheten lichte overtredingen waarvoor in de strafbeschikking een geldboete van niet meer dan € 340 is opgelegd. Als de strafbeschikking is toegezonden binnen vier maanden na de pleegdatum, is de verzetstermijn zes weken. Dit wordt ook wel de GBA-fictie genoemd.
Wat betreft vonnissen en arresten regelen de artikel 557 en volgende Sv de tenuitvoerlegging. Artikel 557, eerste lid, Sv bevat, voor zover hier van belang, de hoofdregel dat geen rechterlijke beslissing mag worden ten uitvoer gelegd, zolang daartegen enig gewoon rechtsmiddel openstaat, tenzij anders is bepaald. De uitzonderingen zijn opgenomen in het tweede lid. Als een zogeheten mededeling uitspraak als bedoeld in artikel 366 Sv is voorgeschreven kan de tenuitvoerlegging geschieden na de betekening van het vonnis of arrest. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij bedoelde mededeling niet hoeft te worden gedaan kan de tenuitvoerlegging worden gestart na de uitspraak. Instelling van hoger beroep of cassatie leidt tot schorsing of opschorting van de executie. Dit één en ander betekent dat ook opgelegde geldboetes vatbaar zijn voor executie zonder dat de rechterlijke beslissingen waarin deze zijn opgelegd onherroepelijk zijn geworden.
De Aanwijzing executie van het Openbaar Ministerie waarin de beleidsregels voor onder meer de tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen en geldelijke sancties zijn opgenomen bevat onder meer de volgende regels.
“Het OM levert met uitzondering van rechterlijke geldboetes (vonnissen zowel als arresten) en strafbeschikkingen in beginsel alleen onherroepelijke beslissingen aan bij het CJIB. ( .. )
Wanneer de strafbeschikking waarbij een geldboete is opgelegd, reeds in persoon aan de bestrafte is uitgereikt, verstuurt het CJIB conform de procedure bij vonnissen en arresten een eerste aanschrijving, eventueel gevolgd door aanmaningen.
Wanneer de strafbeschikking nog niet is uitgereikt verstuurt het CJIB de strafbeschikking, dan wel draagt het CJIB zorg voor uitreiking van de strafbeschikking, op basis van door het parket, de CVOM, de politie of de buitengewoon opsporingsambtenaren/aanleverende instantie aangeleverde gegevens, gevolgd door eventuele aanmaningen. Wanneer de strafbeschikking aan bestrafte wordt betekend, volgt na de betekening toezending van een aanschrijving met aangehechte OLA, waarna tevens aanmaningen kunnen volgen. ( .. )
Wanneer op de vervaldatum die geldt voor de voldoening van de geldboete opgelegd bij strafbeschikking geen betaling is ontvangen en niet vaststaat dat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, volgt een eerste en eventueel een tweede aanmaning zonder wettelijke verhoging.”
Deze Aanwijzing sluit blijkens de hiervoor aangehaalde formuleringen aan bij de wettelijke regeling die inhoudt dat een strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd zonder dat deze onherroepelijk is geworden. En voor geldboetes opgelegd door de strafrechter geldt een vergelijkbare beleidslijn: “OH- en NOH/EX (niet-onherroepelijke, executeerbare) -boetevonnissen en -arresten worden ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB maakt aanschrijvingen met aangehechte OLA aan gebaseerd op door de parketten aangeleverde vonnis- of arrestgegevens.”
Voorts zijn de volgende bepalingen van belang voor de beoordeling van de ter zitting ingenomen standpunten.
Ingevolge artikel 24b Sr bedraagt de eerste wettelijke verhoging van het bij strafbeschikking of rechterlijke uitspraak opgelegde boetebedrag € 15. De tweede verhoging bedraagt een vijfde deel van het verhoogde bedrag met een minimum van € 30. Deze verhogingen kunnen pas worden toegepast nadat de strafbeschikking of uitspraak onherroepelijk is geworden
Hier sluit genoemde OM-Aanwijzing bij aan met de volgende instructie: “Wanneer de strafbeschikking op de vervaldatum wel onherroepelijk is, maar de geldboete niet is voldaan, wordt de geldboete van rechtswege verhoogd en volgt toezending van een eerste aanmaning mét wettelijke verhoging, eventueel gevolgd door een tweede wettelijke verhoging en tweede aanmaning.” Een min of meer gelijkluidende instructie geldt voor de executie van een onherroepelijk geworden boetevonnis of –arrest.
Tot slot bedragen de administratiekosten bij verkeersboetes op grond van de Regeling vaststelling administratiekosten verkeersboetes € 9. Tot 1 januari 2016 was dit bedrag € 7.
Voor de executie van de schadevergoedingsmaatregel voert het Openbaar Ministerie blijkens meergenoemde Aanwijzing, ondanks de toepasselijkheid van artikel 557 Sv, een afwijkend beleid: “Een schadevergoedingsmaatregel is een door de strafrechter opgelegde maatregel tot betaling aan de staat ten behoeve van een slachtoffer als bedoeld in art. 36f Sr. Aan het CJIB worden uitsluitend vonnissen en arresten met betrekking tot schadevergoedingsmaatregelen overgedragen die onherroepelijk zijn.”
De maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is op grond van artikel 557, vierde lid, Sv alleen voor tenuitvoerlegging vatbaar als de uitspraak waarin deze is opgelegd onherroepelijk is geworden.
Het voorgaande samenstel van rechtsregels leidt het hof tot de volgende te hanteren uitgangspunten bij de beoordeling van de verrekenbaarheid van bij strafbeschikking dan wel vonnis of arrest opgelegde boetebedragen en van maatregelen als bedoeld in artikel 36e en 36f Sr. Deze uitgangspunten gelden voor de gevallen waarin noch van de zijde van verzoeker noch van de zijde van de advocaat-generaal een nadere motivering is gegeven voor het standpunt over (het ontbreken van) de verrekenbaarheid van de openstaande geldbedragen die zijn opgenomen in de door het CJIB opgemaakte overzichten.
In het algemeen kan niet worden uitgegaan van de onherroepelijkheid van in een CJIB-overzicht opgenomen openstaande bedragen opgelegd bij strafbeschikking of rechterlijke uitspraak.
Indien uit het overzicht blijkt dat sinds verzending van een strafbeschikking van maximaal
€ 340 voor een overtreding een periode van langer dan vier maanden plus zes weken is verstreken kan de onherroepelijkheid ervan worden aangenomen.
3. Indien uit een vergelijking van het openstaande bedrag en het initiële boetebedrag (al dan niet verhoogd met een toeslag voor administratiekosten) kan worden afgeleid dat er één of meer wettelijke verhogingen zijn toegepast, kan eveneens de onherroepelijkheid van de strafbeschikking worden aangenomen.
4. Het onder 3 genoemde uitgangspunt wordt ook gehanteerd bij geldboetes opgelegd bij vonnis of arrest.
5. Openstaande bedragen die verband houden met een opgelegde schadevergoedingsmaatregel of ontnemingsmaatregel worden steeds geacht te zijn opgelegd bij een inmiddels in kracht van gewijsde gegane uitspraak.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding ad
€ 105,00.
Op basis van voornoemde uitgangspunten komt het hof tot de slotsom dat het volgende openstaande bedrag in het ten aanzien van appellant opgemaakte “Overzicht openstaande zaken” van het CJIB met peildatum 22 augustus 2017 gebaseerd is op een strafbeschikking die onherroepelijk is geworden. Deze dient op de voet van artikel 90, derde lid, Sv te worden verrekend.
CJIB-nummer openstaand bedrag
[nummer] € 142,00

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 105,00 (honderdvijf euro).
Bepaalt de verrekening met de hierna te noemen bij strafbeschikking opgelegde geldboete:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer] € 142,00 € 105,00
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M. Iedema, N.A. Schimmel en R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 15 september 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 105,00 (honderdvijf euro), te betalen ten laste van de Staat door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer].
Amsterdam, 15 september 2017.
Mr. M. Iedema, voorzitter.