ECLI:NL:GHAMS:2017:4891
Gerechtshof Amsterdam
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verrekenbaarheid van boetebedragen en schadevergoedingsmaatregelen in het kader van artikel 89 Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017. Het verzoekschrift was ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de appellant, die een schadevergoeding van € 105,00 van de Staat vorderde. De appellant stelde schade te hebben geleden door een ondergane verzekering. Het hof heeft de relevante stukken van de strafzaak bekeken en de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat de strafzaak met het bijbehorende parketnummer door een sepotbeslissing is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank had het verzoek toegewezen en het toegekende bedrag verrekend volgens artikel 90, derde lid Sv. De advocaat van de appellant voerde aan dat het overzicht van openstaande zaken van het CJIB niet duidelijk maakte of de openstaande bedragen gebaseerd waren op onherroepelijke beslissingen. De advocaat-generaal betoogde dat het CJIB pas tot inning mag overgaan als een strafbeschikking of rechterlijke beslissing onherroepelijk is.
Het hof concludeert dat de openstaande bedragen in het CJIB-overzicht niet automatisch als onherroepelijk kunnen worden beschouwd. Het hof heeft de uitgangspunten voor de beoordeling van de verrekenbaarheid van boetebedragen en schadevergoedingsmaatregelen vastgesteld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de appellant een vergoeding van € 105,00 toegekend, te verrekenen met een openstaand bedrag van € 142,00 dat aan de appellant was opgelegd.