ECLI:NL:GHAMS:2017:4863

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
200.209.212/01 en 200.209.212/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter met benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2017 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft in februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2016, waarin de omgangsregeling was gewijzigd. De moeder en de stiefvader hebben in maart 2017 een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de moeder en de stiefvader verzochten om de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en de omgangsregeling te schorsen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds maart 2017 geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en de dochter. De dochter heeft in een brief aangegeven dat zij zelf de opbouw en frequentie van de omgang wil bepalen. Het hof heeft besloten dat de belangen van de dochter beter gediend zijn met de benoeming van een bijzondere curator, die de belangen van de minderjarige zal behartigen en onderzoek zal doen naar haar wensen met betrekking tot de omgang met de vader. De bijzondere curator, mevrouw drs. S. Kanselaar, is benoemd en zal rapporteren aan het hof. Het hof heeft tevens bepaald dat er tot de eindbeslissing in hoger beroep geen omgang zal plaatsvinden, met uitzondering van contact via WhatsApp of telefonisch, indien de dochter dat wenst.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de zaak is aangehouden tot een pro forma zitting op 11 februari 2018, waarbij de betrokken partijen opnieuw zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.209.212/01 200.209.212/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/599570 / FA RK 15-9151
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 november 2017 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident ex artikel 223 Rv,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder]
- [de stiefvader]
verder respectievelijk te noemen de moeder en de stiefvader,
verweerders in principaal hoger beroep,
verzoekers in incidenteel hoger beroep,
verzoekers in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam;
-de minderjarige [dochter] , verder te noemen: [de minderjarige] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 februari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 november 2016.
2.2
De moeder en de stiefvader hebben op 24 maart 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend. Daarbij is tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gedaan.
2.3
De vader heeft op 8 mei 2017 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en het verzoek ex artikel 223 Rv ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van mr. Kramer van 25 september 2017, met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Hamburger van 25 september 2017, ingekomen op 26 september 2017.
2.5
De voorzitter heeft op 3 oktober 2017 met [de minderjarige] gesproken, in het bijzijn van de griffier.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Hamburger;
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. Kramer;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaak met zaaknummer 200.217.275/01 KG (het hoger beroep van de vader tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2017, gewezen tussen de moeder en de vader).

3.De feiten

3.1
Uit de in 2005 verbroken relatie van de moeder en de vader is [de minderjarige] geboren, [in] 2004. [de minderjarige] is erkend door de vader. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
De moeder is in 2010 gehuwd met de stiefvader. De vader is [in] 2017 gehuwd.
3.2
Bij beschikking van dit hof van 8 november 2007 is in het kader van een omgangsregeling bepaald dat de vader [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij zich zal hebben, waarbij de vader [de minderjarige] vrijdagmiddag uit de peuterspeelzaal ophaalt en maandagochtend weer naar de peuterspeelzaal brengt. Tevens is bepaald dat de vader [de minderjarige] gedurende twee weken in de zomervakantie en één week in de kerstvakantie bij zich mag hebben en met haar op vakantie mag buiten Nederland, met dien verstande dat zij mogen reizen naar landen waar [de minderjarige] met een identiteitskaart toegang tot zal worden verleend.
3.3
Tot ongeveer april 2013 heeft gedurende een jaar geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader plaatsgevonden. Vervolgens is de omgang enigermate hersteld. Bij vonnis in kort geding van 16 oktober 2013 is een verdere opbouw van de omgangsregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat na de kerstvakantie 2014 de regeling zoals bepaald bij beschikking van dit hof van 8 november 2007 weer geheel zal gelden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de moeder. Bij arrest van dit hof van 1 april 2014 is de opbouw van de omgang gedeeltelijk gewijzigd, waarbij tevens is bepaald dat vanaf de kerstvakantie 2014 de regeling geldt die is vastgesteld bij beschikking van dit hof van 8 november 2007, met dien verstande dat het de vader is toegestaan met [de minderjarige] naar het buitenland, ook buiten Europa, te reizen.
3.4
In september 2013 heeft de moeder verzocht om samen met de stiefvader te worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikkingen van achtereenvolgens 24 december 2013 en 25 februari 2015 heeft de rechtbank eerst de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam en vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam verzocht advies uit te brengen over het door de moeder en de stiefvader verzochte. Deze verzoeken hebben niet tot rapportage en advies aan de rechtbank geleid.
3.5
In een proces-verbaal van bevindingen van 20 juli 2015 van de rechtbank Amsterdam (met een apart zaaknummer) is vermeld dat op 23 april 2015 een brief van [de minderjarige] ter griffie is binnengekomen. Naar aanleiding van die brief heeft de kinderrechter op 28 mei 2015 een gesprek gehad met [de minderjarige] . De verdere behandeling is toen pro forma aangehouden tot 28 september 2015.
In een proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2015 van de rechtbank Amsterdam is vermeld -kort gezegd en voor zover thans van belang- dat de kinderechter vaststelt dat het voor [de minderjarige] van belang is dat de vader haar wensen over de intensiteit van de omgang respecteert en ook over hoe de vader zich naar haar verhoudt in het openbaar en in het bijzijn van anderen. De kinderrechter heeft opgemerkt dat er bij [de minderjarige] een behoefte bestaat om serieus genomen te worden in haar wensen. De rechtbank gaat ervan uit dat alle opvoeders in het leven van [de minderjarige] haar de ruimte geven om vrijelijk bij de ander te verblijven en haar wensen ten aanzien van het contact serieus te nemen. De zaak is daarmee afgedaan, aldus het proces-verbaal.
3.6.
Bij beschikking van 16 december 2015 van de rechtbank Amsterdam is het verzoek van de moeder om haar samen met de stiefvader met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen. Deze beschikking bevat tevens de overweging ‘
dat de zorgen omtrent [de minderjarige] dermate ernstig en groot zijn dat de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] acht om, zoals ter zitting reeds aan partijen is voorgelegd, een bijzondere curator te benoemen. De te benoemen bijzondere curator zal hoogstwaarschijnlijk een klinisch psycholoog/psycho-therapeut zijn met ervaring met kinderen/jongeren. Deze benoeming en de motivering daartoe zal in een afzonderlijke beschikking worden vastgelegd’.
3.7
Bij beschikking van 20 januari 2016 (met een nieuw zaaknummer), waarin wordt verwezen naar de beschikking van 16 december 2015, de brief van [de minderjarige] van 23 april 2015, de aantekeningen van het kindergesprek naar aanleiding van deze brief en de processen-verbaal van 20 juli 2015 en 28 september 2015, heeft de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam voor de duur van acht maanden mevrouw drs. J.M. van der Vlugt tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd.
3.8
De bijzondere curator heeft op 31 mei 2016 schriftelijk verslag aan de rechtbank uitgebracht.
3.9
Bij de bestreden beschikking van 16 november 2016 is de bijzondere curator ontslagen van haar taak.
3.1
Bij het onder 2.6 genoemde vonnis van 16 mei 2017, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, op vordering van de moeder, de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbend op de omgangsregeling, geschorst totdat in hoger beroep op de provisionele vordering van de moeder is beslist. [de minderjarige] is op 10 mei 2017 door de voorzieningenrechter gehoord.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang - in het kader van een omgangsregeling bepaald dat de vader [de minderjarige] om het weekend van vrijdag na school tot maandag naar school bij zich zal hebben en één week in de zomervakantie.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat als omgangsregeling heeft te gelden twee weken niet aaneengesloten zomervakantie met vader, en één week kerstvakantie, alsmede één weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend voor school. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader het hof tevens verzocht ambtshalve een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken.
4.3
De moeder en de stiefvader verzoeken in principaal hoger beroep de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking in zoverre. In incidenteel hoger beroep verzoeken zij - naar het hof begrijpt: met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre - de vader het recht op omgang met [de minderjarige] voor de duur van twee jaar te ontzeggen.
In het incident ex artikel 223 Rv verzoeken de moeder en de stiefvader -naar het hof uit hun uitlatingen ter zitting in hoger beroep begrijpt- de omgangsregeling te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep.
4.4
De vader verzoekt het incidenteel hoger beroep van de moeder en de stiefvader af te wijzen, met veroordeling van hen in de kosten van dat hoger beroep.
In het incident ex artikel 223 Rv verzoekt de vader:
-afwijzing van – naar het hof begrijpt – het schorsingsverzoek van de moeder;
-vernietiging van de bestreden beschikking en – naar het hof begrijpt: voor de duur van het geding - te bepalen dat in het kader van de omgangsregeling de vader [de minderjarige] om het weekend van – naar het hof begrijpt - vrijdag na school tot maandag naar school bij zich zal hebben en drie weken vakantie waarvan twee weken zomervakantie niet aaneengesloten en één week wintervakantie (het hof begrijpt: de kerstvakantie);
- veroordeling van de moeder en de stiefvader in de proceskosten van het incident.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof een beslissing voor, die de rechtbank blijkens de bestreden beschikking ambtshalve heeft gegeven op grond van het bepaalde in artikel 1: 377g van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel is vermeld dat de rechter ambtshalve een beslissing kan geven over de omgangsregeling, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, aldus het betreffende wetsartikel.
De beslissing van de rechtbank is dus niet ingeleid door een verzoek van (een van) de ouders van [de minderjarige] betreffende de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Ook overigens is niet gebleken dat een dergelijk verzoek tijdens de zitting in eerste aanleg of daaraan voorafgaand is gedaan. Op grond van het bepaalde in artikel 362 Rv kan een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Wel kan in hoger beroep verweer worden gevoerd tegen de beslissing van de rechtbank, voor zover de daarin bepaalde omgangsregeling afwijkt van de omgang die tot dan toe gold en ook daadwerkelijk werd uitgevoerd, namelijk gedurende een weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school en – kort samengevat – drie weken per jaar gedurende de vakantie. De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep, omdat dat zich slechts richt tegen de bij de bestreden beschikking vastgestelde beperking van de vakantieregeling. Tevens is de vader ontvankelijk in het – met zijn hoger beroep samenhangende – zelfstandig verzoek ex artikel 223 Rv.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de moeder en de stiefvader niet ontvankelijk zijn in hun verzoek in incidenteel hoger beroep, ertoe strekkende dat aan de vader de omgang met [de minderjarige] , zowel tweewekelijks als tijdens de vakantie, gedurende een periode van twee jaar wordt ontzegd. Aan het bewijsaanbod dat zij ter ondersteuning van dat verzoek hebben gedaan, komt het hof derhalve niet toe. Ook in het – met het incidenteel hoger beroep samenhangende - verzoek ex artikel 223 Rv moeten de moeder en de stiefvader niet ontvankelijk worden verklaard. Om dezelfde reden moet de vader niet ontvankelijk worden verklaard in zijn - ter zitting in hoger beroep gedane - verzoek [de minderjarige] ambtshalve onder toezicht te stellen, nog daargelaten de vraag of dit verzoek nog op de zitting kon worden gedaan.
Beoordeling
5.2
De vader voert aan dat de rechtbank met haar ambtshalve beslissing buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, aangezien deze niet is gebaseerd op de wens van [de minderjarige] en de rechtbank haar wens onjuist heeft opgevat. De wens zoals de rechtbank die kennelijk heeft opgevat, is ook niet uit het verslag van de bijzondere curator af te leiden. [de minderjarige] was tevreden met de omgangsregeling zoals het hof die in 2007 had bepaald, ook met de vakantieregeling. Het enige dat zij anders wenste, was dat de drie weken vakantie per jaar, en meer in het bijzonder de twee weken vakantie tijdens de zomervakantie, niet aaneengesloten zouden zijn. De vader had zich al geschikt in die wens; [de minderjarige] bracht in de zomervakantie al een week bij de vader door, vervolgens een week bij de moeder en daarna weer een week bij de vader. Desondanks heeft de rechtbank de omgangsregeling gedurende de vakantie beperkt, zonder dat verder te motiveren, aldus de vader.
5.3
De moeder en stiefvader betwisten dat de rechtbank met haar ambtshalve beslissing buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Van een onjuiste interpretatie van de wens van [de minderjarige] door de rechtbank is geen sprake. Op 28 mei 2015 heeft een gesprek tussen de kinderrechter en [de minderjarige] plaatsgevonden, nadat [de minderjarige] met behulp van de kinderrechtswinkel een brief had geschreven aan de kinderrechter en de kinderrechter deze brief had aangemerkt als een eigen wens van [de minderjarige] . Nadat de bijzondere curator vervolgens haar rapport had uitgebracht, heeft op 2 november 2016 een zitting plaatsgevonden, waarbij de vader en zijn advocaat – onder opgave van redenen bij brief van 27 oktober 2016 aan de rechtbank – niet aanwezig zijn geweest. Op grond van al deze informatie heeft de rechtbank weloverwogen de omgangsregeling gewijzigd. Daarbij is volledig rekening gehouden met de wens en de draagkracht van [de minderjarige] , die tot heden nooit langer dan vijf of zes dagen met de vader op vakantie is geweest, altijd eerder terugkwam en in feite helemaal niet met de vader op vakantie wilde, aldus de moeder en de stiefvader.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep is mede ertoe bestemd om omissies, fouten of vergissingen, in eerste aanleg door partijen of door de rechtbank begaan, te herstellen. Het hoger beroep brengt met zich mee dat de wens van [de minderjarige] opnieuw moet worden onderzocht. Gelet op het voorgaande heeft de vader dus geen zelfstandig belang bij de beoordeling van zijn grief, zodat deze verder onbesproken kan blijven.
5.5
Gebleken is dat tussen [de minderjarige] en de vader sinds maart 2017 geen omgang meer heeft plaatsgehad. [de minderjarige] heeft op het spreekuur van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel te Amsterdam een brief geschreven, gedateerd 27 maart 2017, die door de rechtswinkel naar het hof is gestuurd en op 3 april 2017 bij het hof is binnengekomen. De inhoud van deze brief is tijdens het onder 2.5 genoemde gesprek met [de minderjarige] besproken. [de minderjarige] heeft tijdens dat gesprek haar wensen met betrekking tot de omgang aldus verwoord dat zij – kort samengevat – graag telefonisch of door middel van WhatsApp contact met de vader wil houden, dat de vader haar ook telefonisch of door middels van WhatsApp mag benaderen, dat zij zelf wil bepalen wanneer zij weer naar de vader gaat en dat zij dan ook de verdere opbouw en de invulling van de omgang met de vader zelf wil bepalen.
5.6
Het hof acht zich, gelet op het feit dat [de minderjarige] zich in het onderhavige hoger beroep zelfstandig via de rechtswinkel bij voornoemde brief tot het hof heeft gewend en gelet op het standpunt dat [de minderjarige] op basis van deze brief in het gesprek met de voorzitter heeft verwoord (welk standpunt ter zitting aan de vader, de moeder en de stiefvader kenbaar is gemaakt), op grond van het bepaalde in artikel 1:377g BW ambtshalve bevoegd de omgang tussen [de minderjarige] en de vader in volle omvang te beoordelen, dus niet alleen wat betreft het verzoek van de vader inzake de vakantieregeling, maar ook wat de gehele (twee wekelijkse) omgangsregeling betreft. Van belang daarbij is dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, zodat naar het oordeel van het hof een zelfstandig hoger beroep van [de minderjarige] (vertegenwoordigd door een bijzondere curator) niet is vereist.
Het hof zal de standpunten van de vader, de moeder en de stiefvader zoals deze in de stukken en ter zitting in hoger beroep zijn verwoord, bij zijn ambtshalve beoordeling betrekken.
5.7
De vader wijst erop dat elk kind omgang behoort te hebben met beide ouders, ook als het gaat om een juridische ouder zonder gezag. Zelf strijdt hij al twaalf jaar voor zijn recht op omgang met [de minderjarige] , wat ertoe heeft geleid dat hij dat recht ook daadwerkelijk had. De omgang verliep goed totdat de moeder twee maanden voordat zij het kort geding in mei 2017 startte, besloot de omgangsregeling eenzijdig op te schorten en [de minderjarige] het recht te onthouden de vader te zien. Ook overigens doet de moeder er alles aan om de band tussen [de minderjarige] en de vader te verbreken. Zo is zij manipulatief, weet zij iedereen in haar kamp te krijgen en is zij zeer selectief in haar keuzes als het om therapeuten, artsen en hulpverleners gaat. Krijgt moeder niet wat zij wenst, dan gaat zij weg. De ontwikkeling van [de minderjarige] wordt daardoor ernstig bedreigd. Het is van uitermate groot belang voor [de minderjarige] dat het contact tussen haar en de vader wordt hersteld, dat de moeder ophoudt met de vader uit het leven van [de minderjarige] te verstoten en dat beide ouders zich weer op enigerlei wijze met elkaar als ouders verzoenen. Naast een ondertoezichtstelling ziet de vader als oplossing dat partijen zich wenden tot het Lorentzhuis voor het volgen van het traject ‘Kinderen uit de Knel’, zoals de vader en de moeder is geadviseerd door de voormalige therapeut van [de minderjarige] , mevrouw drs. E. Idelenburg, psycholoog, in haar brief van 27 februari 2017. De door de moeder voorgestelde systeemtherapie bij Kenter Jeugdhulp te Amstelveen wijst de vader af, nu deze instelling niet als neutraal kan worden beschouwd; de in eerste aanleg benoemde bijzondere curator is aldaar werkzaam en de moeder heeft, nadat deze als bijzondere curator haar rapport had uitgebracht, contact met haar gelegd als therapeute, aldus de vader.
5.8
De moeder voert aan dat het [de minderjarige] zelf is geweest die wat de omgang met de vader betreft ‘op de rem is gaan staan’, omdat de druk voor haar te groot is geworden. Sinds de geboorte van [de minderjarige] is er in feite geen jaar voorbij gegaan zonder dat er tenminste één gerechtelijke procedure geweest. Of de onderhavige procedure de laatste zal zijn, is nog maar de vraag. Een ieder die direct of indirect op enigerlei wijze bemoeienis heeft met [de minderjarige] , kan een klacht van de vader tegemoet zien, indien hij of zij niet voldoet aan zijn zienswijze. Dit trekt een zware wissel op de moeder, haar relatie met derden, onder wie de huisarts en kinderpsychologen over wie de vader klachten heeft ingediend, en ook op [de minderjarige] . De moeder ervaart deze handelwijze van de vader als terreur die diep ingrijpt in haar dagelijks functioneren. [de minderjarige] is inmiddels op een leeftijd gekomen dat zij welbewust de strijd die de vader met de moeder voert meemaakt en zelfs daarbij direct betrokken is geraakt. [de minderjarige] heeft nu maar één wens en dat is rust. Ze wil niet meer praten met kinderpsychologen, huisartsen e.d. en is nu op een leeftijd gekomen waarop zij prima in staat is haar eigen grenzen aan te geven. Goed ouderschap brengt met zich mee dat dit serieus wordt genomen. Het gaat niet om wat een ouder ervaart, maar wat het kind aangeeft te ervaren. De vader beheerst deze vaardigheid onvoldoende, met als gevolg dat hij grenzen van derden overschrijdt, wat uiteindelijk tot een breuk leidt, zoals de moeder zelf heeft ervaren. De moeder heeft Kenter Jeugdzorg te Amstelveen ingeschakeld teneinde met deskundige hulp te trachten de band tussen [de minderjarige] en de vader te herstellen. [de minderjarige] is reeds bekend met de voormalig bijzondere curator mevrouw Van der Vlugt, die bij Kenter werkzaam is en bereid is de ouders en met name de vader te begeleiden in het contactherstel. [de minderjarige] , die bang is voor de vader en buikpijn kreeg als zij naar hem toe moest, heeft aangegeven zich bij Kenter veilig te voelen en niet nog een keer met andere hulpverlening geconfronteerd te willen worden. Om die reden is het traject ‘Kinderen uit de Knel’ van het Lorentzhuis niet aan de orde, zeker niet nu de ervaring leert dat de kans groot is dat de vader uiteindelijk toch niet meewerkt en het traject op niets uitloopt, aldus de moeder.
De stiefvader heeft zich aangesloten bij het betoog van de moeder.
5.9
Namens de raad is ter zitting in hoger beroep als oplossing naar voren gebracht dat de ouders het traject ‘Kinderen uit de knel’ van het Lorentzhuis zullen volgen. De oorzaak van de huidige problematiek, waarbij [de minderjarige] al geruime tijd de vader niet heeft gezien, ligt bij de ouders. Het probleem kan niet worden afgedaan als een kwestie tussen de vader en [de minderjarige] , de moeder is daar ook bij betrokken. De ouders zijn degenen die het probleem moeten aanpakken. De moeder zegt dat [de minderjarige] bang is voor de vader. Misschien is [de minderjarige] wel moe van de hele kwestie. Ze is dertien jaar en heeft recht van spreken, maar de vraag is wat dat waard is als een kind gevangen zit in een loyaliteitsconflict, aldus de raad.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is dat de verhouding tussen de vader enerzijds en de moeder en de stiefvader anderzijds ernstig is verstoord; zij staan lijnrecht tegenover elkaar en leggen over en weer de oorzaak van het stranden van de omgang tussen [de minderjarige] en de vader bij de ander. In het kader van de vele gerechtelijke procedures die in het verleden tussen de ouders zijn gevoerd, hebben de nodige interventies plaatsgevonden, echter zonder het gewenste resultaat. In hoger beroep hebben de ouders zich wederom bereid verklaard in het belang van [de minderjarige] een traject te volgen. De bezwaren die zij echter over en weer hebben geuit tegen het door de ander voorgestelde traject (Lorentzhuis volgens de vader en Kenter Jeugdhulp volgens de moeder) zijn echter zodanig dat het hof, anders dan de raad, er geen heil in ziet een keuze te maken tussen de beide trajecten en de onderhavige procedure aan te houden, in afwachting van de resultaten van het betreffende door de ouders te volgen traject.
5.11
Vaststaat dat er sinds maart 2017 geen omgang meer tussen [de minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden, anders dan (over en weer) per WhatsApp of telefonisch. [de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de voorzitter en de griffier te kennen gegeven deze laatste vormen van contact te willen voortzetten en voorts zelf de opbouw en de frequentie van een verdergaande omgang te willen bepalen. Desgevraagd heeft zij tevens medegedeeld de verantwoordelijkheid die hierdoor op haar zou komen te rusten, niet te groot te vinden en aan te kunnen. Naar het oordeel van het hof behoeft dit punt in hoger beroep nadere aandacht. [de minderjarige] is, hoewel inmiddels dertien jaar, nog jong en heeft veel meegemaakt. De omgang tussen haar en de vader is gedurende haar hele leven tot nu toe veelvuldig onderwerp van geschil geweest tussen de ouders. In het verleden heeft bovendien gedurende een jaar geen omgang plaatsgevonden, waarover [de minderjarige] zich in die periode – naar zij tijdens het gesprek heeft medegedeeld – schuldig heeft gevoeld. Voorts heeft doorgaans te gelden dat omgang moeilijker is op te starten naarmate deze langer achterwege is gebleven.
5.12
Alvorens nader te beslissen, wenst het hof daarover nader te worden geïnformeerd. Meer in het algemeen heeft het hof behoefte aan advies over de vraag of en zo ja, welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is. De moeder heeft ter zitting gewezen op het rapport en advies dat mevrouw Van der Vlugt als bijzondere curator aan de rechtbank heeft uitgebracht, maar nog daargelaten de bezwaren van de vader daartegen, is dat in deze stand van het geding niet meer toereikend, gelet op de verdergaande wijziging van de omgangsregeling die nu door [de minderjarige] wordt gewenst.
Het hof heeft overwogen de raad te verzoeken nader onderzoek te doen aan de hand van voormelde vragen, maar ziet daar in dit stadium vanaf. Daarbij speelt een rol dat de raad in de laatste procedure tot tweemaal toe (eerst Amsterdam en toen Rotterdam) door de rechter is verzocht te adviseren en te rapporteren, maar het beide keren niet tot een (bruikbaar) rapport en advies is gekomen.
5.13
Het hof acht in dit stadium benoeming van een bijzondere curator in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk teneinde de belangen van [de minderjarige] te behartigen, haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen en onderzoek te verrichten naar de wensen van [de minderjarige] met betrekking tot de omgang met de vader en naar de vraag of en zo ja, welke omgangsregeling in het belang is van [de minderjarige] , een en ander met inachtneming van hetgeen daarover onder 5.11 is overwogen. De bijzondere curator zal worden verzocht het hof daarover schriftelijk te rapporteren en te adviseren.
Mevrouw drs. S. Kanselaar te Edam, orthopedagoog, heeft zich bereid verklaard de benoeming als bijzondere curator van [de minderjarige] te aanvaarden.
Het hof ziet tevens aanleiding een raadsheer-commissaris te benoemen, met wie de bijzondere curator zich, indien daartoe aanleiding is, kan verstaan omtrent het verloop en de voortgang van de procedure.
5.14
Het hof wijst het zelfstandig verzoek van de vader ex artikel 223 Rv. zoals weergegeven onder 4.4 (tweede gedachtestreepje), af bij gebrek aan belang. De schorsing van de omgang die in eerste aanleg door de voorzieningenrechter is bepaald, eindigt door na te melden beslissing van het hof, waarbij de moeder en de stiefvader niet ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek ex artikel 223 Rv.
In de omstandigheid dat omgang nu al geruime tijd niet heeft plaatsgevonden en bij hervatting eerst weer zal moeten worden opgebouwd, ziet het hof evenwel aanleiding om in het belang van [de minderjarige] ambtshalve te bepalen dat, totdat in dit hoger beroep door het hof een eindbeschikking is gegeven, geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader plaatsvindt, met uitzondering van de situatie dat [de minderjarige] dat wil en met uitzondering van contact (over en weer) per WhatsApp of telefonisch.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep alsmede in de verzoeken ex artikel 223 Rv:
verklaart de moeder en de stiefvader niet ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep alsmede in hun verzoek ex artikel 223 Rv;
verklaart de vader niet ontvankelijk in het verzoek [de minderjarige] ambtshalve onder toezicht te stellen;
wijst het verzoek van de vader ex artikel 223 Rv af;
bepaalt ambtshalve dat, totdat het hof in hoger beroep een eindbeschikking heeft gegeven, geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader zal plaatsvinden, met uitzondering van de situatie dat [de minderjarige] dat wil en met uitzondering van contact (over en weer) per WhatsApp of telefonisch;
verklaart deze laatste beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
benoemt, alvorens verder te beslissen, met ingang van heden tot bijzondere curator over [de minderjarige] :
mevrouw drs. S. Kanselaar
gevestigd Oorgat 13, 1135 CP Edam
om in deze procedure de belangen van [de minderjarige] te behartigen;
draagt de bijzondere curator op onderzoek te verrichten naar de wensen van [de minderjarige] met betrekking tot de omgang met de vader en naar de vraag of en zo ja, welke omgangsregeling in het belang is van [de minderjarige] , een en ander met inachtneming van hetgeen daarover onder 5.11 tot en met 5.13 is overwogen, en daarover aan het hof uiterlijk op vrijdag 2 februari 2018 schriftelijk te rapporteren;
benoemt tot raadsheer-commissaris mevrouw mr. A van Haeringen, met wie de bijzondere curator zich, indien daartoe aanleiding is, omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek kan verstaan;
bepaalt dat de griffier afschriften van de processtukken in deze zaak (in eerste aanleg en in hoger beroep) aan de bijzondere curator zal zenden alsmede een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan de vader, de moeder en de stiefvader;
houdt de zaak aan tot 11 februari 2018 pro forma, waarna wederom een mondelinge behandeling zal worden bepaald, waarvoor de vader, de moeder en de stiefvader, hun respectieve advocaten, de raad en de bijzondere curator zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. A.P. Vaatstra, bijgestaan door mr. S. Rezel als griffier, en is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken.