[appellant] vordert op basis van het tekortschieten door ABN Amro in haar verplichting de woning uiterlijk 16 september 2013 te leveren een schade vanwege gederfde winst van € 410.000,=, te weten het verschil tussen de koopsom van
€ 485.000,= (eerste koopovereenkomst) en de koopsom van € 895.000,= (derde koopovereenkomst). Doordat ABN Amro de woning niet heeft geleverd, was [appellant] niet in staat deze door te leveren aan [B] , waardoor [B] de (tweede doorver)koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, aldus [appellant] .
Grief 1 in principaal appelis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het conditio-sine-qua-nonverband tussen het niet leveren van de woning uiterlijk 16 september 2013 en de door [appellant] (gestelde) misgelopen winst, niet is komen vast te staan.
Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat de stelplicht (en bewijslast) van het causale verband tussen de tekortkoming en de hierdoor (gestelde) misgelopen winst van € 410.000,=, rust op [appellant] . Het hof constateert dat wanneer de woning conform de eerste koopovereenkomst was geleverd door ABN Amro en betaald door [appellant] , en de woning vervolgens conform de (tweede doorver)koopovereenkomst was geleverd door [appellant] en betaald door [B] , [appellant] een winst had gemaakt van € 410.000,=. Het door ABN Amro in gebreke blijven met het leveren van de woning, zou aldus geredeneerd tot gevolg hebben dat de koopovereenkomst met [B] niet is uitgevoerd en [appellant] de door hem gestelde winst heeft gederfd. ABN Amro betoogt dat deze causale keten zich niet heeft voorgedaan omdat [B] de koopsom van € 895.000,= niet had kunnen betalen en bovendien - blijkens zijn gedrag nadat was gebleken dat [appellant] de woning niet tijdig kon leveren - de woning kennelijk niet werkelijk wilde kopen. Dit verweer wordt verworpen. In de door [appellant] overgelegde brief van Van Lanschot aan [B] van 28 augustus 2013 staat immers dat Van Lanschot bereid was de woning te financieren, ook in het geval [B] niet tijdig aan de voorwaarde zou voldoen om de twee woningen in de Belgische Ardennen te verkopen en dat alsdan een overbruggingskrediet van € 550.000,= zou worden verstrekt (zie rechtsoverweging 2.15). Dat over dit laatste nog verder moest worden gesproken laat onverlet dat de toezegging van het overbruggingskrediet voor het overige onvoorwaardelijk is geformuleerd, zodat niet te verwachten viel dat hieraan wezenlijk afbreuk zou worden gedaan, laat staan (juridisch) kon worden gedaan. Verder laat het gegeven dat [B] nadat hem was gebleken dat ABN Amro niet tijdig zou leveren, direct de derde koopovereenkomst heeft ontbonden en ook verder geen moeite heeft gedaan de woning alsnog te bemachtigen, onverlet dat hij zich middels deze koopovereenkomst ertoe had verbonden de woning te kopen voor € 895.000,= zodat hij gehouden was tot nakoming. Voor zover ABN Amro bedoelt te betogen dat het door haar in gebreke blijven met het leveren van de woning op 16 september 2013, niet tot gevolg heeft gehad dat [B] de koopovereenkomst met [appellant] rechtsgeldig mocht ontbinden, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd.
ABN Amro betoogt voorts dat [appellant] niet in staat was geweest de koopsom van
€ 485.000,= te voldoen. Het hof volgt ABN Amro hierin niet. Om te beginnen stelt [appellant] onvoldoende weersproken dat de leveringen van de woning uit hoofde van de eerste koopovereenkomst en de tweede doorverkoop aan [B] in één keer zouden geschieden (een ABC transactie), zodat de koopsom van de eerste koopovereenkomst zou worden voldaan met die van de derde koopovereenkomst. Daarbij legt [appellant] een verklaring over van [vader appellant] (zijn vader) van 29 mei 2016 waarin wordt vermeld dat hij bereid was [appellant] in mei 2013 een bedrag van € 300.000,= te lenen (productie 2 [appellant] hoger beroep) en bankgegevens van rekeningen van [appellant] en [echtgenote appellant] (echtgenote [appellant] ) met de saldi van respectievelijk € 90.291,36 en € 93.634,25 per medio/ultimo 2013 (productie 3 [appellant] in hoger beroep). ABN Amro heeft onvoldoende toegelicht waarom uit deze producties niet blijkt dat [appellant] in staat was de koopsom te betalen, mede in het licht van het gegeven dat de woning - zo niet al direct - in ieder geval kort na de levering door ABN Amro zou worden doorgeleverd aan [B] (zodat de banksaldi direct weer konden worden aangezuiverd en de lening van [vader appellant] eventueel kon worden ingelost).
Het verweer dat de doorlevering van de woning aan [B] geen doorgang had gevonden omdat de notaris deze transactie ingevolge artikel 16 Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme) had moeten melden, wordt gepasseerd. Daargelaten dat een eventuele meldingsplicht van de notaris niet zonder meer impliceert dat de levering aan [B] geen doorgang had gevonden, heeft ABN Amro dit verweer onvoldoende onderbouwd in het licht van de vaststaande gegevens dat (1) Reham de woning had getaxeerd op een marktwaarde van € 675.000,=, terwijl (2) de woning zich bevond in het hoge segment (in welk segment - zoals algemeen bekend - de prijzen meer kunnen schommelen), en (3) de eerste koopovereenkomst was gesloten in het kader van de verkoop door een bank van een woning van cliënten die de hypotheeklasten niet voldeden (hetgeen - zoals algemeen bekend - regelmatig leidt een minder hoge opbrengst). Gezien deze feiten heeft ABN Amro onvoldoende toegelicht dat het gegeven dat de koopsommen uit hoofde van de eerste koopovereenkomst en de (kort daarop gesloten) tweede doorverkoop aan [B] aanmerkelijk verschilden, terwijl Reham betrokken was bij beide koopovereenkomsten en geen waarborgsom was overeengekomen, de notaris ertoe had moeten aanzetten de (tweede) doorverkoop aan [B] te melden. Voor zover ABN Amro in deze context bedoelt het verweer te voeren dat de schade niet aan haar kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW) wordt dit verweer verworpen (voor een motivering van deze beslissing zie rechtsoverweging 3.7).
Uit het voorgaande volgt dat ABN Amro onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [appellant] dat hij door de niet (tijdige) levering door ABN Amro van de woning een winst heeft gederfd van € 410.000,=. Deze vordering zal derhalve worden toegewezen.
[appellant] vordert de wettelijke rente over € 410.000,= met ingang van 16 september 2013, 25 september 2013 dan wel de dag der dagvaarding. Nu ABN Amro 16 september 2013 als ingangsdatum van de wettelijke rente niet betwist, zal de wettelijke rente met ingang van deze datum worden toegewezen.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 in principaal appel slaagt.