ECLI:NL:GHAMS:2017:4822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
23-002251-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf in jeugdzaak met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2017. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. Het openbaar ministerie stelde hoger beroep in tegen de opgelegde straf. Tijdens de zittingen op 12 oktober en 9 november 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf eiste. De raadsman pleitte voor handhaving van de oorspronkelijke straf, waarbij de verdachte onder de indruk was van zijn voorlopige hechtenis.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een reeks van vermogens- en geweldsdelicten, wat leidde tot overlast en schade voor anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, en heeft de straffen aangepast. De opgelegde straf bestaat nu uit een werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 103 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor nazorg en begeleiding.

Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg € 750,00 aan schadevergoeding had gevorderd. Het hof heeft de vordering tot € 300,00 toegewezen voor schade aan de voorruit van een auto, maar de vordering voor schade aan de motorkap afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. De beslissing van het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002251-17
datum uitspraak: 23 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-750083-16 en 15-750069-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2017 en 9 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

Vonnis van de kinderrechter en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 7 van parketnummer 15-750083-16 en het onder parketnummer 15-750069-16 (in het vonnis aangeduid met: feit 8) bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gesteld zich niet met de opgelegde straf te kunnen verenigen en gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 103 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met bijzondere voorwaarden. Hiertoe is gesteld dat een hogere (voorwaardelijke) straf passend en geboden is.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte dezelfde straf wordt opgelegd als in eerste aanleg. De verdachte was dermate onder de indruk van de tijd die hij heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis dat ook een voorwaardelijke jeugddetentie van dertig dagen voldoende is als motivatie om zich aan de op te leggen voorwaarden te houden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een relatief kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten en geweldsdelicten. Door zich schuldig te maken aan vernielingen en gekwalificeerde diefstal heeft de verdachte overlast, ergernis en schade veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte er daarmee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor eigendommen van anderen. Voorts heeft de verdachte door de mishandelingen en de openlijke geweldpleging inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van anderen. De verdachte heeft verwondingen en pijn toegebracht door verschillende jongeren onder meer in het gezicht te stompen. Nu de geweldplegingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden, veroorzaken dergelijke feiten ook gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij. De verdachte heeft bewust de confrontatie met de aangevers opgezocht omdat hij zich op een of andere wijze onjuist bejegend voelde. Dat de verdachte hierbij geweld heeft gebruikt, rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof merkt de verdachte daarom aan als een zogeheten first offender. Bij de oplegging van de straf heeft het hof acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, zoals deze gelden voor first offenders.
Met de rechtbank en op grond van de bevindingen en de conclusie van de deskundigen zoals die blijken uit de rapportages van 27 december 2016 (door deskundige [naam 1], kinder- en jeugdpsychiater) en van 28 december 2016 (door deskundige [naam 2], GZ-psycholoog), acht het hof de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste straf recht doet aan - enerzijds - de ernst van de gepleegde feiten en - anderzijds - de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Ter zitting is bovendien uit onder meer de getuigenverklaring van [getuige] van De Jeugd- & Gezinsbeschermers gebleken dat er nog steeds zorgen zijn over de verdachte. De verdachte zal na een periode van verblijf in de JeugdzorgPlus voorziening Transferium binnen zeer korte tijd weer volledig bij zijn vader gaan wonen. Er is een plan voor de dagstructuur van de verdachte om te voorkomen dat hij zal recidiveren. Ook zal de benodigde hulp worden ingezet, waaraan de verdachte zal moeten meewerken in het kader van de bijzondere voorwaarden. Gezien echter de inhoud van de rapportages van de psycholoog en psychiater omtrent de gebrekkige ontwikkeling en de stoornissen van de verdachte, de bestaande zorgen bij de Jeugd- en Gezinsbeschermers, het risico op recidive en de precaire overgangssituatie – van Transferium naar het ouderlijk huis – acht het hof een langer voorwaardelijk deel van de jeugddetentie met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden van essentieel belang om de verdachte langdurig te motiveren voor hulpverlening en te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 600,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is gericht tegen een minderjarige die ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van 14 jaar nog niet had bereikt. Voor deze leeftijdscategorie geldt dat de wettelijk vertegenwoordigers aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Een dergelijke vordering wordt geacht te zijn gericht tegen de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige.
Door de raadsman is aangevoerd dat de schade aan de motorkap onvoldoende is onderbouwd. Het hof stelt vast dat uit de onderbouwing van de vordering het bestaan van deze schade niet vast is komen te staan. De schade is immers niet zichtbaar op de foto's die ter onderbouwing zijn bijgevoegd, zodat de vordering op dit punt dient te worden afgewezen.
Voor de gevorderde schade aan de voorruit van de auto, te weten € 300,00, geldt dat door de verdachte en zijn raadsman het ontstaan van de schade aan de voorruit, het causale verband met het onder 1 ten laste gelegde en de omvang van de schade niet zijn weersproken. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot die schade door de verdediging niet zijn betwist en overigens het hof ook aannemelijk voorkomt, zal dat deel van de vordering worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals verzocht, vermeerderd worden met de wettelijke rente.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet opleggen, nu de verdachte ten tijde van het feit de leeftijd van 14 jaren nog niet had bereikt en de maatregel alsdan niet kan worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
103 (honderddrie) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
90 (negentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich, op door De Jeugd- & Gezinsbeschermers te bepalen tijdstippen, te melden bij de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde mee zal werken aan het nazorgtraject van Transferium Jeugdzorg.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde mee zal werken aan het FACT-traject.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-750083-16 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 januari 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2017.
[...]