ECLI:NL:GHAMS:2017:4745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
23-004774-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Professionele hennepteelt en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor het telen van hennep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte had in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid hennep en twee vuurwapens aangetroffen. De verdediging stelde dat de verdachte slechts vijf hennepplanten had gekweekt en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Het hof oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder de aangetroffen voorwerpen en de verklaring van de verdachte over de opbrengst, niet geloofwaardig waren. Het hof achtte de stelling van de verdachte dat hij met slechts vijf planten een opbrengst van 400 à 500 gram per oogst had gerealiseerd onaannemelijk. Het hof verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Aanwijzing Opiumwet en de voorwaarden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004774-16
datum uitspraak: 30 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 13 december 2016- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 augustus 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-740524-09 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1].

Procesgang

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 3 februari 2015 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is bij dat arrest vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen de bij dat het arrest genomen beslissingen ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit beroep in cassatie ingesteld
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 13 december 2016 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en terug gewezen naar het gerechtshof Amsterdam opdat de zaak wat betreft het onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing door de Hoge Raad, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te Haarlem, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een (handels-)hoeveelheid hennep en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 3. Hij heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat de verdachte niet meer dan vijf hennepplanten heeft geteeld, dat deze planten in zijn tuin stonden en niet op professionele wijze werden belicht en gevoed, en dat de in de woning van de verdachte aangetroffen hennepresten afkomstig zijn van de oogst van deze vijf planten uit 2008 en 2009. Er is derhalve geen sprake geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Omdat daarmee is voldaan aan de voorwaarden in de Aanwijzing Opiumwet dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat dit feit met een politiesepot had moeten worden afgedaan.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000 (Stcrt. 2000, 250, geldend ten tijde van het ten laste gelegde, hierna: de Aanwijzing) wordt in geval van teelt van niet meer dan vijf planten aangenomen dat geen sprake is van beroeps/bedrijfsmatige teelt. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand. De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO en bindt het openbaar ministerie op grond van beginselen van behoorlijke procesorde; de regels lenen zich naar hun aard en strekking ertoe jegens de betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. De Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat – behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal – met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011: BO4015 en HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7152).
In de toenmalige woning van de verdachte aan de [adres 2] te Haarlem is op 25 januari 2010 een doorzoeking gedaan. Op de zolder van die woning is niet alleen een vuilniszak met daarin 4,1 kilogram gedroogde hennepresten aangetroffen, maar tevens: twee kachels met een vermogen van 2000 watt, een weegschaal, drie ventilatoren van 45 watt, een transportton, een slakkenhuis, een koolstoffilter, twintig meter afzuigslang, vijfenveertig droogrekken en een snelheidsregelaar. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vijf planten geplant heeft in zijn tuin in het voorjaar van 2008 en 2009, dat hij twee oogsten heeft gehad en dat de opbrengst per oogst 400 à 500 gram hennep betrof. Bij de doorzoeking werden geen planten in de woning of in de tuin van de woning van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft tevens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard niet meer te weten of hij afstand heeft gedaan van de op zolder aangetroffen 4,1 kg hennepresten, maar hij meent van wel omdat de hennepresten zijn vernietigd. In het dossier bevindt zich geen afstandsverklaring van de verdachte van de door de officier van justitie op 25 januari 2010 bij de doorzoeking inbeslaggenomen aluminium zak met ongeveer 4,1 kg hennepresten. De beslaglijst vermeldt onder nummer 37 (AA17) de op zolder aangetroffen hennepgoederen. Daarachter staat vermeld als beslissing van 12 maart 2010: ex art 117 Sv vernietigen. Dit wijst erop dat geen afstand door de verdachte is gedaan als bedoeld in art 116 Sv. De verdachte heeft zich bij de politie en de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit de meest recente update van het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, van 1 juni 2016, van het Functioneel Parket Afpakken volgt dat indien wordt uitgegaan van de maximale ruimte per plant, de opbrengst per hennepplant per oogst maximaal 40,4 gram bedraagt (met een betrouwbaarheidskans van 95 % is dat 34,3 gram. De gemiddelde opbrengst, uitgaande van 15 planten per m2, bedraagt 28,2 gram, met een betrouwbaarheidskans van 95 %). Deze cijfers komen overeen met het destijds geldende rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie.
Gelet op de bij de verdachte aangetroffen voorwerpen – die duiden op professionele hennepteelt –, het niet aantreffen van vijf hennepplanten, en in aanmerking genomen de verklaring van de verdachte dat hij een opbrengst van 400 à 500 gram hennep per oogst heeft gerealiseerd, acht het hof de stelling van de verdachte dat hij die opbrengst met slechts vijf, in zijn tuin gekweekte hennepplanten heeft gerealiseerd, en sprake is van teelt dan wel het aanwezig hebben van niet meer dan vijf hennepplanten, zodanig onaannemelijk en niet geloofwaardig dat het deze ter zijde schuift. Overigens is daarnaast niet voldaan aan het vereiste dat tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de – voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde – op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennep.
Daarnaast heeft hij twee doorgeladen pistolen met een aanzienlijke hoeveelheid bijbehorende scherpe patronen in zijn woning voorhanden gehad. Deze wapens waren schietklaar en lagen min of meer voor het grijpen in een tas in zijn huiskamer. Met name dit laatste feit kenmerkt zich door een groot gevaarzettend karakter en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarom kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 september 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. Met de raadsman is het hof van oordeel dat een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft plaatsgevonden. Het hof zal de hiervoor vermelde straf daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 26. cannabis (AA5)
- 28. 1 wapen (AA7)
- 29. 1 wapen (AA8)
- 32. 44 patronen (AA11)
- 33. 50 patronen (AA12)
- 37. 1 hennep (AA17 hennepgoederen zolder),
- 38 a. 44 patronen (18AA 19 patronen, 23 patronen en l holster)
- 42. 5 patronen (AB5).
Wat betreft de personenauto merk Mini, de stacaravan en de Rolex zijn deze voorwerpen volgens de raadsman reeds geretourneerd aan de verdachte, na betaling van een bedrag van € 22.000,00, zodat het beslag thans in zoverre op dat geldbedrag berust. Het hof gelast derhalve de terugbetaling aan de verdachte van dit geldbedrag.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de overige voorwerpen vermeld op de aan dit arrest als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W. F. Groos en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2017.