In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor het telen van hennep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte had in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid hennep en twee vuurwapens aangetroffen. De verdediging stelde dat de verdachte slechts vijf hennepplanten had gekweekt en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Het hof oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder de aangetroffen voorwerpen en de verklaring van de verdachte over de opbrengst, niet geloofwaardig waren. Het hof achtte de stelling van de verdachte dat hij met slechts vijf planten een opbrengst van 400 à 500 gram per oogst had gerealiseerd onaannemelijk. Het hof verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Aanwijzing Opiumwet en de voorwaarden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.