In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De appellante, Woningstichting Eigen Haard, had de vordering tot ontruiming ingesteld tegen de geïntimeerde, die de woning zonder toestemming aan derden had afgestaan en zijn hoofdverblijf niet in de woning had. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had de vordering afgewezen, maar Eigen Haard ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de geïntimeerde in de nakoming van de huurovereenkomst, hoewel op zichzelf zwaarwegend, onder de gegeven omstandigheden niet voldoende ernstig waren om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof stelde vast dat de geïntimeerde te goeder trouw had gehandeld en dat er geen sprake was van woonfraude. Echter, het hof oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, omdat de geïntimeerde zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst had geschonden. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de geïntimeerde om de woning vóór 1 februari 2018 te ontruimen, met veroordeling in de proceskosten.