ECLI:NL:GHAMS:2017:4650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
23-000070-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake straatoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2016. De verdachte was beschuldigd van straatoverval, gepleegd op 17 september 2016 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt om de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te dwingen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden deelname aan resocialisatie en begeleiding. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor de bewezenverklaring van de afpersing. De verdachte werd ook geconfronteerd met eerdere veroordelingen, wat de ernst van de zaak vergrootte. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, met de verplichting voor de verdachte om deze schade te vergoeden. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000070-17
datum uitspraak: 19 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741199-16 en 13-684309-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 17 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de [straat 1] en/of het [straat 2], althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en/of een tas (inhoudende drie telefoons en/of een bril en/of sleutels en/of een pet en/of een flesje en/of twee bankpassen en/of drie ov chipkaarten), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend - voor en/of dicht bij en/of om voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn gaan staan en/of lopen en/of - aan de kleding en/of zakken van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gevoeld en/of de kleding en/of zakken van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben afgetast en/of - voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geduwd en/of aan hem/hen heeft/hebben getrokken en/of - een zogenaamde stroomstootwapen (taser), althans een daarop gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of aangezet en/of tegen het been van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of - tegen en/of in tegenwoordigheid van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Doe je spullen uit" en/of "Doe je schoenen uit" en/of "Geef me je ketting en je schoenen" en/of "Kom kill moet ik je blazen (slaan)", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de [straat 1] en/of het [straat 2], althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas en/of een tas (inhoudende drie telefoons en/of een bril en/of sleutels en/of een pet en/of een flesje en/of twee bankpassen en/of drie ov chipkaarten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) -aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gevraagd mee te lopen met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend - voor en/of dicht bij en/of om voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn gaan staan en/of lopen en/of - aan de kleding en/of zakken van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gevoeld en/of de kleding en/of zakken van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben afgetast en/of - voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geduwd en/of aan hem/hen heeft/hebben getrokken en/of - een zogenaamde stroomstootwapen (taser), althans een daarop gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of aangezet en/of tegen het been van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of - tegen en/of in tegenwoordigheid van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Doe je spullen uit" en/of "Doe je schoenen uit" en/of "Geef me je ketting en je schoenen" en/of "Kom kill moet ik je blazen (slaan)", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [locatie], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen - slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen het gezicht/hoofd en/of de ruge en/of het/de o(o)r(en), in ieder geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] (terwijl voornoemde [slachtoffer 3] zich op dat moment op de grond bevond) en/of - duwen van voornoemde [slachtoffer 3] tegen een hek, in elk geval tegen een hard en/of zwaar voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De rechtbank heeft het openbaar ministerie in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, aangezien het feit reeds strafrechtelijk was afgedaan. Het hof acht het oordeel van de rechtbank op dit punt juist en zal het openbaar ministerie eveneens ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer

De raadsvrouw heeft bepleit dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is, maar dat het bewijs onvoldoende overtuigend is voor een bewezenverklaring. Daarbij heeft zij er op gewezen dat er alleen bankpasjes bij de verdachte zijn aangetroffen en dus geen andere goederen die buit waren gemaakt bij de beroving. Als de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de beroving, zou het voor de hand liggen dat hij een deel van de buit zou hebben gekregen, terwijl hij aan de bankpasjes, zonder de bijbehorende pincodes, niets had. Daarnaast is van belang dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte niet bij de straatroof aanwezig was. Dat sluit aan bij de eigen verklaring van de verdachte. De verdachte zou om die reden moeten worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daarbij het volgende.
Beide aangevers hebben heel specifiek verklaard over de aanwezigheid en de rol van de verdachte bij de ten laste gelegde beroving. Het hof acht hun verklaringen betrouwbaarder dan de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte]. Daarbij slaat het hof onder meer acht op de omstandigheid dat het onduidelijk is hoe goed [medeverdachte] de beroving heeft gezien. [medeverdachte] heeft immers verklaard:
- dat hij van twee andere medeverdachten wel denkt dat zij erbij waren, maar dat het een beetje donker was,
- dat hij zich zelf bevond buiten de ring van jongens, die om de aangevers heen stonden, en
- dat hij wel een taser heeft gezien, maar niet heeft gehoord.
Bovendien acht het hof van belang dat de bankpassen die bij de beroving buit zijn gemaakt, bij fouillering van de verdachte in zijn onderbroek zijn aangetroffen. De verdachte werd binnen een uur na de beroving aangehouden. Uit het dossier blijkt dat de beroving op 17 september 2017 omstreeks 19:30 uur plaatsvond, terwijl de verdachte op dezelfde dag omstreeks 20:20 uur werd aangehouden en vervolgens in verzekering werd gesteld. Op 20 september 2017 werd de verdachte, die zich nog steeds in verzekering bevond, gefouilleerd in verband met het ontvangen van bezoek en werden de bankpassen bij hem aangetroffen. Gelet daarop moet worden aangenomen dat de verdachte de bankpassen al zeer kort na de beroving in zijn bezit had.
De verdachte heeft steeds wisselend verklaard over hoe de bankpassen in zijn bezit zijn gekomen. Zo heeft hij verklaard dat hij de bankpassen heeft gevonden, maar ook dat hij deze van een ander heeft gekregen. De verdachte heeft niet willen toelichten van wie hij de bankpassen dan zou hebben gekregen. Het hof acht deze verklaringen van de verdachte niet aannemelijk.
Gelet op de verklaringen van beide aangevers en het aantreffen van een deel van de afgeperste goederen bij de verdachte, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, acht het hof, anders dan de raadsvrouw, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde afpersing heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 17 september 2016 te Amsterdam, op de openbare weg, het [straat 2], althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en een tas, inhoudende drie telefoons en een bril en sleutels en een pet en een flesje en twee bankpassen en drie ov-chipkaarten, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders opzettelijk gewelddadig en dreigend
- dichtbij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gaan staan en
- aan de kleding van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gevoeld en de kleding en zakken van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgetast en
- een zogenaamde stroomstootwapen (taser) aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben getoond en aangezet en tegen het been van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gedrukt en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Doe je spullen uit" en "Doe je schoenen uit" en "Geef me je ketting en je schoenen" en "Kom kill moet ik je blazen (slaan)".
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de kinderrechter en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden deelname aan Resocialisatie & Begeleiding en aan het Preventief Interventie Team.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk (zonder bijzondere voorwaarden).
De raadsvrouw heeft bepleit dat, in geval van een veroordeling, aan de verdachte uitsluitend een vrijheidsstraf van gelijke duur als het reeds ondergane voorarrest wordt opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing, waarbij zij de slachtoffers hebben bedreigd en een taser tegen het lichaam van een van de slachtoffers hebben gehouden en dat slachtoffer daarmee een stroomstoot hebben toegediend. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. De slachtoffers van onderhavige zaak hebben ook enige tijd na de beroving nog veel last gehad van gevoelens van angst, achterdocht en agressie. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij getuigen en bij de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2017 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict, te weten een woninginbraak in vereniging, onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte acht het hof geen andere straf dan een forse (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden geen meerwaarde heeft, nu de verdachte in het kader van een andere strafzaak nog geruime tijd in een gedwongen kader hulpverlening zal ontvangen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.317,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 992,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gesteld op een bedrag van € 1.307,25.
Door de raadsvrouw van de verdachte is de volgende schade betwist:
  • de materiële schade wat betreft het lidmaatschap van de voetbalclub, en
  • de immateriële schade boven een bedrag van € 250.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering dient te worden gematigd, gelet op de draagkracht van de verdachte en zijn ouders.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor het lidmaatschap van de voetbalclub is onvoldoende gesteld of gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan wat die schade betreft in de vordering niet worden ontvangen.
Met betrekking tot de immateriële schade boven het bedrag van € 250, zou, gelet op de beperkte onderbouwing door de benadeelde partij en de gemotiveerde betwisting zijdens de verdachte, nader bewijs dienen te worden aangeleverd door de benadeelde partij. Voor dat deel van de schade levert de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering evenmin worden ontvangen; dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor de overige schade geldt dat door de verdachte en zijn raadsvrouw slechts de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het onder 1 primair ten laste gelegde feit) is betwist. Het ontstaan van de overige schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade is niet weersproken. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot die schade door de verdediging niet zijn betwist zal dat deel van de vordering worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding over te gaan. De stelling dat de draagkracht van de verdachte (en zijn ouders) daartoe zou nopen, is onvoldoende onderbouwd
De verdachte is, samen met zijn mededaders, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Op grond van artikel 36f, vijfde lid, juncto artikel 24a Wetboek van Strafrecht zal het hof bepalen dat het bedrag door de verdachte in termijnen mag worden voldaan, zoals de raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.260,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.162,03. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gesteld op een bedrag van € 1.176,77.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden gematigd, gelet op de draagkracht van de verdachte en zijn ouders.
Door de verdachte en zijn raadsvrouw is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het onder 1 primair ten laste gelegde feit) betwist. Het ontstaan van de schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade is niet weersproken.
Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het onder 1 primair bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij door de verdediging niet zijn betwist zal de vordering worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding over te gaan. De stelling dat de draagkracht van de verdachte (en zijn ouders) daartoe zou nopen, is onvoldoende onderbouwd.
De verdachte is, samen met zijn mededaders, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Op grond van artikel 36f, vijfde lid, juncto artikel 24a Wetboek van Strafrecht zal het hof bepalen dat het bedrag door de verdachte in termijnen mag worden voldaan. Daarbij heeft het hof gelet op het verzoek van de raadsvrouw en de aangevoerde financiële situatie van de verdachte en zijn ouders.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 22 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Vonnis van de kinderrechter en standpunten van partijen
De rechtbank heeft in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt plus gelast.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting in eerste aanleg geadviseerd dat de straf wordt omgezet in de leerstraf TACt plus. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de William Schrikker Groep – bij afwezigheid van de Raad – zich bij voornoemd advies aangesloten.
De advocaat-generaal heeft, conform deze adviezen, gevorderd dat eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf dient te worden omgezet in de leerstraf TACT plus.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de proeftijd met een jaar wordt verlengd.
Oordeel van het hof
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Gelet op de adviezen van de Raad en van de William Schrikker Groep (WSG) en op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt plus dient te worden gelast. Gezien het bestendige standpunt van Raad en WSG dat deze training voor de veroordeelde nuttig zou zijn, is het hof van oordeel dat een verlenging van de proeftijd, zoals door de verdediging bepleit, niet aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
36 (zesendertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 482,25 (vierhonderdtweeëntachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 232,25 (tweehonderdtweeëndertig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 482,25 (vierhonderdtweeëntachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 232,25 (tweehonderdtweeëndertig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
7 (zeven) termijn(en)van
3 maanden, groot
€ 60,28 (zestig euro en achtentwintig cent)en in
1 (één) termijn(en)van
3 maanden, groot
€ 60,29 (zestig euro en negenentwintig cent).
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.176,77 (duizend honderdzesenzeventig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 926,77 (negenhonderdzesentwintig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.176,77 (duizend honderdzesenzeventig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 926,77 (negenhonderdzesentwintig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
7 (zeven) termijn(en)van
3 maanden, groot
€ 147,10 (honderdzevenenveertig euro en tien cent)en in
1 (één) termijn(en)van
3 maanden, groot
€ 147,07 (honderdzevenenveertig euro en zeven cent).
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2016, parketnummer 13-684309-16, te weten van jeugddetentie van 22 dagen, te vervangen door:
taakstrafbestaande uit de
leerstraf TACt Plusvoor de duur van
35 (vijfendertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
17
(zeventien) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2017.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]