ECLI:NL:GHAMS:2017:4640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
23-000862-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een verdachte met een hoog recidiverisico na poging tot diefstal met verbreking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd beschuldigd van een poging tot diefstal met verbreking op 20 november 2016. Het hof oordeelde dat aan alle voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel, zoals vastgelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, was voldaan. De verdachte had in de vijf jaren voorafgaand aan de feiten meer dan drie keer onherroepelijk een vrijheidsbenemende straf opgelegd gekregen voor misdrijven, en het bewezen verklaarde feit was gepleegd na de tenuitvoerlegging van deze straffen. De reclassering had aangegeven dat er een hoog recidiverisico was, wat de noodzaak voor de ISD-maatregel onderstreepte. Het hof oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij en de beëindiging van recidive door de verdachte de oplegging van de maatregel rechtvaardigden. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de duur van twee jaar, met aftrek van het voorarrest, en het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de poging tot diefstal.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000862-17
datum uitspraak: 8 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-703145-16 en 13-155504-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een cafe/pand gelegen aan de [adres]) weg te nemen een kassalade, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] en/of [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot dat cafe/pand te verschaffen en/of die weg te nemen kassalade onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar voornoemd cafe/pand is toegegaan waarna hij, verdachte dat cafe/pand is binnengelopen en/of zich achter de bar heeft begeven en/of het snoer van die kassalade heeft losgetrokken/verbroken en/of op/bij die kassalade is gaan zitten/liggen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een beeldscherm en/of een snoer van een kassa,, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten [slachtoffer] en/of [naam], toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt, door dat beeldscherm op de grond te gooien en/of dat snoer los te trekken/te verbreken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot een beslissing komt.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer.

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal, aangezien de verdacht niet de intentie heeft gehad om iets te stelen. Bovendien is uitsluitend door de aangever verklaard dat de verdachte op de kassalade lag en blijkt nergens anders uit dat de kassalade op de vloer lag. Weliswaar heeft de getuige [getuige 2] (het hof begrijpt: de getuige [getuige 2]) verklaard dat het kassasysteem op de grond ligt, maar deze getuige heeft het niet over een kassalade, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van de aangever dat de verdachte op de kassalade lag, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige Ozturk, die verklaart dat hij naast de verdachte het kassasysteem op de grond zag liggen. De stelling van de raadsman dat deze getuige met ‘kassasysteem’ iets anders zou hebben bedoeld dan ‘kassalade’, is door de raadsman niet nader onderbouwd en acht het hof niet aannemelijk.
Het hof stelt vast dat de verdachte het snoer van het kassasysteem heeft losgetrokken en op de kassalade is gaan liggen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van die combinatie van handelingen van de verdachte leidt het hof af dat bij hem sprake was van het oogmerk zich die kassalade wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 20 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een café gelegen aan de [adres] weg te nemen een kassalade, toebehorend aan [slachtoffer] en/of [naam], en die weg te nemen kassalade onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking, naar voornoemd café is toegegaan waarna hij, verdachte dat café is binnengelopen en zich achter de bar heeft begeven en het snoer van die kassalade heeft losgetrokken en op die kassalade is gaan liggen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 februari 2017 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik op 20 november 2016 in het café achter de bar ben geweest.

2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016253067-4 van 20 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 3 en 4).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van [naam]’. Dit café is gevestigd aan de [adres] te Amsterdam. Ik doe aangifte van poging diefstal van mijn kassalade op 20 november 2016. Ik zag dat een man achter de bar zat. Ik zag dat hij gebukt zat. Ik zag dat hij op onze kassalade lag. Ik zag dat het snoer van de kassa verbroken was. Mijn klanten hebben de man vastgehouden in afwachting van de politie. De klanten hebben de man overgedragen aan de politie.

3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016253067-7 van 20 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 13).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van die opsporingsambtenaren zakelijk weergegeven:
Op 20 november 2016 zagen wij bij de [adres] dat er schade was bij het kassasysteem. Wij zagen dat er een snoer was losgetrokken.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016253067-6 van 20 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 14 en 15).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van M. Ozturk, zakelijk weergegeven:
Op 20 november 2016 was ik met [slachtoffer] (
het hof begrijpt, aangeefster [slachtoffer]) wat aan het drinken en toen zag ik in mijn ooghoek dat het beeldscherm naar beneden viel. Het betrof het beeldscherm van de kassa. Toen zag ik dat er van achter de bar een hoofd omlaag ging. [slachtoffer] is de eigenares. We zaten samen buiten voor de deur, omdat we aan het roken waren. Ik ben direct naar binnen gerend en zag de man die jullie net aanhielden achter de bar zitten. Hij was kennelijk bezig geweest met het kassasysteem, want dat lag naast de man op de grond. Ik kende de man niet. Ik heb hem aangehouden en toen heeft [slachtoffer] de politie gebeld.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van een ISD-maatregel

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte geen ISD-maatregel moet worden opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met verbreking door het snoer van een kassalade los te trekken en op die kassalade te gaan liggen. Dit is een ergerlijk feit, dat naast schade ook hinder en overlast heeft veroorzaakt voor de gedupeerden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2017 is hij reeds vele malen ter zake van – onder meer – diefstal onherroepelijk veroordeeld. Tevens blijkt dat verdachte in een proeftijd liep. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk feit.
Oplegging van de ISD-maatregel
Het hof stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat de verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat de verdachte gedurende vijf jaren voorafgaand aan 20 november 2016 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel. Blijkens de justitiële documentatie is de verdachte de afgelopen jaren veelvuldig onherroepelijk veroordeeld door de strafrechter wegens het plegen van, al dan niet ernstige, overlast gevende feiten. In de onderhavige zaak heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een dergelijk feit, te weten een poging tot diefstal met verbreking. Eerdere gevangenisstraffen hebben niet geholpen de verdachte hiervan te weerhouden en de reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
Dat er tijdens de looptijd van de ISD-maatregel wellicht ook getracht zal worden de verdachte uit te zetten naar – waarschijnlijk – Algerije en dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat terugkeer niet mogelijk zal blijken te zijn, gelet op de mislukte eerdere pogingen daartoe, doet aan de wenselijkheid van oplegging van de ISD-maatregel niet af. De ISD-maatregel strekt immers volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Gezien het hoge recidiverisico ziet het hof geen andere mogelijkheid om de maatschappij tegen het plegen van strafbare feiten door de verdachte te beschermen dan door het opleggen aan de verdachte van een ISD-maatregel.
Aftrek van het voorarrest
Bij de oplegging van de ISD-maatregel bij vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf kan geen sprake zijn van een extramurale fase tegen het einde van de ISD-maatregel zoals wel gebruikelijk is in het reguliere ISD-traject. Nu het doel van beveiliging van de maatschappij ook tijdens de periode van de voorlopige hechtenis van de verdachte al werd gediend, zal het hof in dit geval die tijd in aanmerking nemen bij het opleggen van de ISD-maatregel voor een periode van twee jaar en aftrek van het voorarrest toepassen.
Gelet op het voorgaande acht het hof een ISD-maatregel, met aftrek van voorarrest, van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf, omdat is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal opleggen, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging echter afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 2 december 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2016, parketnummer 13-155504-16, voorwaardelijk opgelegde 1 week gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2017.
[...]