ECLI:NL:GHAMS:2017:4625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
23-000219-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer op 8 juli 2015. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreigende uitspraken en het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van het slachtoffer. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 12 augustus 2016 en 9 juni 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft de vrijspraak van de bedreiging (feit 1) uitgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. Echter, het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) en het handelen in strijd met een huisverbod (feit 3). De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van €750,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000219-16
datum uitspraak: 23 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-702377-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 12 augustus 2016 en 9 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :
- " Mijn neef heeft ook al iemand door zijn kop geschoten en ik ben net vrij. Dus ik ben ook van alles toe in staat." en/of
- " Als ik niet mee mag dan blaas ik je op en steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd heeft gehouden, door - die voornoemde [slachtoffer] (onder bedreiging met geweld) te verbieden weg te gaan en/of weg te rijden, en/of - (voortdurend) in de nabijheid van die [slachtoffer] is gebleven, en/of - (telkens) met die [slachtoffer] mee is gegaan en/of gelopen;
3:
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Amsterdam heeft gehandeld in strijd met een door of namens de burgemeester op 01 oktober 2014 aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod (voor de periode van 01 oktober 2014 te 12:47 uur tot 11 oktober 2014 te 12:47 uur), betreffende de woning gelegen aan Geldershoofd 634 te Amsterdam, door niet aanstonds de in dat verbod genoemde woning te verlaten en/of door die woning te betreden en/of door in die woning aanwezig te zijn en/of door zich in de nabijheid van die woning op te houden en/of door contact op te nemen met (één of meer van) de in dat huisverbod genoemde perso(o)n(en), te weten [naam].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1

Met betrekking tot de onder 1 zelfstandig ten laste gelegde bedreiging overweegt het hof dat er voor de aangifte geen steunbewijs uit een andere bron voorhanden is, zodat voor dit feit onvoldoende bewijsmiddelen voor handen zijn waardoor dit feit niet wettig en overtuigend bewezen is en de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking van in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangever, zodat niet voldaan is aan het bewijsminimum zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof bevindt zich in het dossier voldoende steunbewijs.
Daarbij doelt het hof op het bericht dat de aangever ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde naar zijn werkgever heeft gestuurd inhoudende dat de aangever zich bedreigd voelde en dat de verdachte ‘hem niet liet gaan’.
Ook het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden van de Albert Heijn waaruit blijkt dat de verdachte heel dicht naast de aangever bleef lopen, geeft voldoende steunbewijs voor de aangifte.
Naar het oordeel van het hof is derhalve voldaan aan het bewijsminimum zoals bedoelde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 8 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door
- die voornoemde [slachtoffer] onder bedreiging met geweld te verbieden weg te gaan en weg te rijden, en
- voortdurend in de nabijheid van die [slachtoffer] is gebleven, en
- telkens met die [slachtoffer] mee is gegaan en gelopen;
3:
(gevoegde zaak 13/702.945-14)
hij op 7 oktober 2014 te Amsterdam heeft gehandeld in strijd met een door of namens de burgemeester op 1 oktober 2014 aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod (voor de periode van 01 oktober 2014 tot 11 oktober 2014), betreffende de woning gelegen aan Geldershoofd 634 te Amsterdam, door die woning te betreden en door in die woning aanwezig te zijn en door contact op te nemen met één van de in dat huisverbod genoemde personen, te weten [naam].
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis en voorts tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren en onder de (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden van een meldplicht en opname in de Piet Roordakliniek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. Daarmee heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zich hierdoor zeer onveilig gevoeld en nog lange tijd te kampen gehad met onder meer slaapproblemen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de overtreding van een huisverbod.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Gebleken is dat de verdachte sinds zijn – door de politierechter als dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarde opgelegde – opname in de Piet Roordakliniek gemotiveerd aan zijn problemen werkt. Hij stelt zich actief en leergierig op en werkt goed mee met de programma’s die hij kreeg aangeboden. Inmiddels verblijft hij op vrijwillige basis in de kliniek en is hij gemotiveerd om het ingezette traject voort te zetten.
Het hof zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest. Daarbij legt het hof de door de reclassering geadviseerde en door de advocaat-generaal, de raadsman en de verdachte onderschreven bijzondere voorwaarden op.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat naast na te noemen taakstraf niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf als na te melden.
Het hof zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu niet is voldaan aan de vereiste van artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gezien de ernst van de feiten, en met name van de wederrechtelijke vrijheidsberoving zal het hof aan de verdachte daarnaast een werkstraf opleggen. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen verklaart, legt het hof een taakstraf van kortere duur op dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, ook indien dit inhoudt dat de verdachte zich laat opnemen in de Piet Roordakliniek.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Iedema en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juni 2017.
[...]
.