ECLI:NL:GHAMS:2017:4585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
200.178.263/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Immuniteit van executie en beslaglegging op vorderingen van de staat Irak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Staat der Nederlanden en Solvochem France Sarl. De zaak betreft de vraag of executoriaal beslag kan worden gelegd op vorderingen van de staat Irak onder Nederlandse vennootschappen. De Staat had in eerste aanleg verzocht om opheffing van de beslagen, die door Solvochem waren gelegd, en stelde dat deze beslagen in strijd waren met de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland. De voorzieningenrechter in Amsterdam had in zijn vonnis van 4 augustus 2015 geoordeeld dat de beslagen niet in strijd waren met deze verplichtingen, wat de Staat in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter de feiten correct heeft vastgesteld en dat deze in hoger beroep niet in geschil zijn. De kern van het geschil draait om de vraag of de vorderingen van Irak, waarop beslag is gelegd, als goederen met een publieke bestemming moeten worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat Solvochem onvoldoende heeft aangetoond dat de vorderingen door Irak worden gebruikt voor niet-publieke doeleinden. Het hof verwijst naar de immuniteit van executie, die inhoudt dat eigendommen van vreemde staten niet vatbaar zijn voor beslag, tenzij is vastgesteld dat deze een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is.

Uiteindelijk concludeert het hof dat de grieven van de Staat slagen, het bestreden vonnis wordt vernietigd en het verzoek van de deurwaarder alsnog wordt afgewezen. Solvochem wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat in zowel eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de immuniteit van vreemde staten in het Nederlandse recht en de noodzaak voor schuldeisers om overtuigend bewijs te leveren dat vorderingen niet voor publieke doeleinden worden gebruikt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.178.263/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/589515/KG ZA 15-795
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 november 2017
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
waarvan de zetel gevestigd is te Den Haag,
appellant,
advocaat: W.I. Wisman te Den Haag,
tegen:
de rechtspersoon naar vreemd recht,
SOLVOCHEM FRANCE SARL,
gevestigd te Parijs (Frankrijk),
geïntimeerde,
advocaat: J.M.K.P. Cornegoor te Haarlem.
Appellant wordt hierna de Staat genoemd en geïntimeerde Solvochem.

1.Procesverloop

De Staat is bij dagvaarding van 31 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 4 augustus 2015, in kort geding tussen partijen gewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
28 juni 2017. Ter gelegenheid van die zitting heeft de Staat een akte houdende overlegging producties genomen. Mr. J.W.H. van Wijk mr. S. Heeroma (beiden advocaat te Den Haag) hebben aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota namens de Staat het hoger beroep nader toegelicht. Mr. Cornegoor voornoemd heeft aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota het standpunt van Solvochem nader toegelicht.
De Staat heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Solvochem zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Solvochem in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en wettelijke rente. Solvochem heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de Staat in de kosten van het hoger beroep met nakosten en wettelijke rente.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder nr. 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1
Bij vonnis van het Tribunal de Grande Instance te Parijs, Frankrijk, van 21
juni 1995 is een door Solvochem tegen de staat Irak aanhangig gemaakte vordering
van, in hoofdsom en vermeerderd met rente, ruim USD 14 miljoen toegewezen. Op 9
april 2015 heeft de president van de rechtbank Amsterdam exequatur op dat vonnis
verleend.
2.2
Op 6 mei 2015 heeft de deurwaarder op verzoek van Solvochem
executoriaal beslag ten laste van Irak gelegd onder een tiental Nederlandse vennootschappen (hierna: de derdebeslagenen). In het bijzonder heeft Solvochem beslag gelegd op aanspraken die de staat Irak zou hebben ten opzichte van de derdebeslagenen ter zake door hen met de Kurdistan Regional Government (hierna de KRG) gesloten
overeenkomst(en), zoals een Production Sharing Contract, verband houdende met
de exploratie en exploitatie van petroleum resources in de bodem van Irak.
2.3
De derdebeslagenen hebben alle verklaard ten tijde van het beslag niets aan
de staat Irak verschuldigd te zijn. Solvochem betwist de juistheid van de
derdenverklaringen en is voornemens om verklaringsprocedures aanhangig te maken.
2.4
Op 6 mei 2015 heeft de deurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 3a lid 1
Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) mededeling van de beslagen gedaan aan de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister).
2.5
Op 9 juni 2015 heeft de Minister de deurwaarder op grond van artikel 3a lid 2 en lid 6 Gdw aangezegd dat de executoriale beslagen strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat en aanstonds moeten worden opgeheven (hierna: de aanzegging).
2.6
Solvochem verzet zich tegen opheffing van de beslagen.
2.7
Als productie 2 zijdens Solvochem is een voorbeeldcontract, genaamd
Production Sharing Contract Block Kurdistan Region, van de KRG in het geding
gebracht, dat voor zover hier van belang luidt:
“(...)
ARTICLE 29 - FINANCIAL PROVISIONS
(…)
29.1.1 Any payment to be made by the CONTRACTOR to the GOVERNMENT pursuant to this Contract shall be in Dollars and paid into the bank account duly designated by the GOVERNMENT in writing and shall be paid within thirty (30) days of the due date, after which interest compounded monthly at the rate of LIBOR plus two (2) percentage points shall be applied.
(…)”.

3.Beoordeling

3.1
Omdat Solvochem weigerde mee te werken aan de opheffing van de beslagen zoals door de Staat gelast, heeft de deurwaarder de voorzieningenrechter op de voet van artikel 438 lid 4 Rv en artikel 3a lid 7 Gdw verzocht een onverwijlde voorziening te treffen. De Staat heeft in eerste aanleg geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de deurwaarder, met veroordeling van Solvochem in de kosten van dit geding.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de gevolgen van de op 9 juni 2015 door de Staat opgemaakte aanzegging geschorst totdat de bodemrechter op vordering van de Staat en/of de staat Irak heeft beslist dat de schorsing ongedaan dient te worden gemaakt, de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van
Solvochem en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de beslagen vorderingen hebben te gelden als goederen met een publieke bestemming.
De voorzieningenrechter heeft die vraag in de onderhavige zaak ontkennend beantwoord en vervolgens geoordeeld dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de gelegde beslagen inbreuk maken op het beginsel van immuniteit van executie en daarom niet aannemelijk geacht dat handhaving van de beslagen in strijd komt met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat.
De Staat heeft tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter vier grieven gericht die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3.4
Voor de beoordeling van de grieven en hetgeen daartegen door Solvochem aangevoerd is, neemt het hof het volgende tot uitgangspunt. Het is in overeenstemming met de - op het respecteren van de soevereiniteit van vreemde staten gerichte - strekking van de immuniteit van executie om tot uitgangspunt te nemen dat eigendommen van vreemde staten niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij en voor zover is vastgesteld dat deze een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is. Dit strookt met artikel 19 onderdeel c van de Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property zoals deze op 2 december 2004 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen (verder: het VN-Verdrag), welke bepaling in zoverre valt aan te merken als de codificatie van een regel van internationaal gewoonterecht. Daarbij past dat de schuldeiser die beslag wil leggen, gegevens zal moeten aandragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de goederen waarop het beslagverzoek betrekking heeft door de betrokken vreemde staat worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Indien gelden of tegoeden voor verschillende doeleinden worden gebruikt, zowel publiek als commercieel of anderszins, dan zal de schuldeiser die beslag wil leggen moeten stellen en aannemelijk maken dat en in hoeverre die gelden en tegoeden vatbaar zijn voor beslag. Een en ander volgt uit de beslissing van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236.
3.5
Toepassing van dit normatieve kader brengt met mee dat de vorderingen die de staat Irak (mogelijk) heeft op de derdebeslagenen ter zake van door hen met de KRG gesloten overeenkomst(en) niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij en voor zover is vastgesteld dat die (althans de daaruit te verkrijgen gelden) een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is.
Dit betekent dat Solvochem in het kader van dit kort geding moet stellen en aannemelijk maken dat de vorderingen (althans de daaruit te verkrijgen gelden) door de staat Irak worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden.
3.6
Solvochem stelt gegevens te hebben aangedragen waaruit blijkt dat en waarom de vorderingen waarop zij beslag heeft doen leggen bestemd zijn voor niet-publieke doeleinden. Die gegevens zijn - samengevat weergegeven - dat de vorderingen voortvloeien uit contracten met commerciële partijen en zijn uitgedrukt in Amerikaanse Dollars en dat de olie-inkomsten van de KRG uit contracten als de onderhavige zeer omvangrijk zijn.
3.7
Op grond van deze gegevens, ook wanneer zij in samenhang worden beschouwd, kan niet worden vastgesteld dat de vorderingen door de staat Irak worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Dit betekent dat in het midden kan blijven of de geldigheid van de aanzegging van de Minister van 9 juni 2015 uitsluitend beoordeeld dient te worden aan de hand van de informatie die de Minister op dat moment had. Ten aanzien van die gegevens oordeelt het hof als volgt.
Voor zover Solvochem bedoeld heeft te betogen dat de herkomst van de gelden bepalend is voor de beoordeling van de immuniteit van executie, miskent zij dat voor die beoordeling het gebruik en de bestemming van de (uit de vorderingen te verkrijgen) gelden doorslaggevend zijn.
Het (vaststaande) feit dat de vorderingen van de staat Irak jegens de derdebeslagenen in de daaraan ten grondslag liggende contracten (zoals de ‘Production Sharing Contracts’) zijn uitgedrukt in Amerikaanse Dollars, en het wettig betaalmiddel in de staat Irak (met inbegrip van het Koerdische deel) de Iraakse Dinar is, is geen relevant, laat staan beslissend, gegeven betreffende het gebruik en de bestemming van deze gelden. De uitleg die Solvochem in dit kader heeft gegeven snijdt geen hout omdat zonder overtuigende feitelijke informatie, die Solvochem niet heeft gegeven, niet aannemelijk is dat de staat Irak voor de uitoefening van haar publieke taak uitsluitend binnen haar landsgrenzen transacties sluit en daarvoor geen buitenlandse valuta kan gebruiken.
Mede daarom levert de valuta waarin de vorderingen zijn uitgedrukt onvoldoende aanknopingspunt op voor de bepaling van het gebruik en de bestemming van de gelden die door de staat Irak uit de vorderingen worden verkregen.
Ten slotte is de omvang van de olie-inkomsten van de KRG uit de contracten, ook als die verondersteld wordt zeer omvangrijk te zijn, onvoldoende om voorshands aan te nemen dat de vorderingen waarop Solvochem beslag heeft doen leggen door de staat Irak worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Evenmin kan die bestemming worden afgeleid uit de mogelijkheid dat daarvan, gelet op de totale olie-inkomsten, (deels) sprake zou kunnen zijn.
3.8
De slotsom is dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, het verzoek van de deurwaarder zal alsnog worden afgewezen en Solvochem zal worden veroordeeld in de proceskosten van de Staat in eerste instantie en in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en wijst het verzoek van de deurwaarder van 2 juli 2015 alsnog af;
veroordeelt Solvochem in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van de Staat begroot op € 613,- aan verschotten en € 1.632,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 788,84 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, R.J.F. Thiessen en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.