Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2017. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 7 juli 2016 te Schiphol. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 augustus 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, omdat uit rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet kan worden vastgesteld of de aangetroffen substantie een strafbare hoeveelheid cocaïne bevat. Subsidiair werd gesteld dat de verdachte geen opzet had op de invoer van cocaïne. Het hof heeft echter vastgesteld dat de substantie in de koffer van de verdachte cocaïne bevatte, en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de verdachte willens en wetens cocaïne heeft ingevoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de gevolgen voor de samenleving zijn zwaarwegende factoren in de strafoplegging. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten, maar heeft geen aanleiding gezien om de verdachte (deels) ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.