ECLI:NL:GHAMS:2017:4494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
200.218.209/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. en benoeming van tijdelijke bestuurder

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 25 oktober 2017, wordt een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. Het verzoek is ingediend door [A], die twijfels heeft over de juistheid van het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. De Ondernemingskamer constateert dat er gegronde redenen zijn voor deze twijfels, mede door de verstoorde verhoudingen tussen de bestuurders en aandeelhouders, [A] en [C]. Er zijn ernstige beschuldigingen van privé-onttrekkingen, ethisch wangedrag en intimidatie, die de continuïteit van de praktijk in gevaar brengen. De Ondernemingskamer besluit om een tijdelijke bestuurder te benoemen met beslissende stem en zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid, om de situatie te normaliseren en de continuïteit van de praktijk te waarborgen. De kosten van het onderzoek en de benoeming van de tijdelijke bestuurder komen ten laste van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de kosten van het geding worden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.218.209/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 25 oktober 2017
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. J. Maliepaard, kantoorhoudende te Bleiswijk,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUISARTSENPRAKTIJK DE LA REY B.V.,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. P.R.L.V.M. Kruik,kantoorhoudende te Den Haag.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Verzoeker, verweerster en belanghebbende worden hierna respectievelijk aangeduid met [A] , Huisartsenpraktijk De la Rey en [B] . [C] zal worden aangeduid met [C] .
1.2 [A] heeft bij op 21 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey. Daarbij heeft hij tevens verzocht bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding [B] te schorsen als bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey.
1.3 [B] heeft bij op 10 augustus 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer primair verzocht [A] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding en subsidiair, voor het geval de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey beveelt, dit onderzoek op kosten van [A] te doen plaatsvinden en voorts voor de duur van het geding een tiental onmiddellijke voorzieningen te treffen, kort gezegd, strekkende tot betaling door Huisartsenpraktijk De la Rey aan [C] van een voorschot op het achterstallige salaris en de achterstallige huur, hervatting van de betalingen van het maandelijkse salaris en de maandelijkse huur aan [C] , het verlenen van toegang van [B] tot de volledige administratie van de praktijk en tot het verlenen van toegang van [C] in persoon tot de praktijkruimte, voorts tot schorsing van [A] in zijn hoedanigheid van – vermeend – statutair bestuurder en van werknemer en tot het gelasten van terugvordering van de aandelen van [A] , een en ander (met uitzondering van de voorschotbetalingen) op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [A] in de kosten van het geding, waaronder de onderzoekskosten, en het salaris van de advocaat.
1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 31 augustus 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. De aan de pleitnota van mr. Kruik gehechte producties zijn door de Ondernemingskamer geweigerd. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2 De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[C] is huisarts van beroep en oefende tot 28 juni 2016 zijn praktijk uit in de vorm van een eenmanszaak. In 2010 heeft hij, samen met apotheker [D] (hierna: [D] ), het pand aan de De la Reyweg 168 in Den Haag gekocht, waarin hij zijn praktijk heeft gevestigd (hierna ook: het praktijkpand).
2.2
[A] is vanaf 1 oktober 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in de praktijk van [C] als praktijkmanager.
2.3
Op 11 juni 2013 heeft [C] [B] opgericht. [C] is bestuurder en enig aandeelhouder van [B] .
2.4
Huisartsenpraktijk De la Rey is op 28 juni 2016 opgericht door [B] . De eenmanszaak is in de vennootschap ingebracht. [B] was aanvankelijk enig aandeelhouder en enig bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey
2.5
Op een op 11 augustus 2016 gedateerd inschrijvingsformulier voor de Kamer van Koophandel dat ertoe diende om [A] als mede-bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey te doen inschrijven, staat een handtekening onder de naam [C] . Op 22 augustus 2016 is [A] – ingaande 1 juli 2016 – naast [B] als zelfstandig bevoegd bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey bij de Kamer van Koophandel geregistreerd.
2.6
Bij overeenkomst van 31 oktober 2016 heeft [B] 50% van de aandelen in de Huisartsenpraktijk verkocht aan [A] tegen een koopprijs van € 350.000. In de overeenkomst staat dat de koopprijs tot een bedrag van € 200.000 wordt verrekend met eerdere inbreng van [A] en dat het restant van € 150.000 zal worden voldaan door middel van verrekening met een deel van de winstdeling die aan [A] zal toekomen. Volgens de koopovereenkomst worden de aandelen geacht te zijn overgegaan op 1 augustus 2016 en worden de baten en kosten vanaf die datum in gelijke delen aan de aandeelhouders toegerekend.
2.7
Op 10 november 2016 heeft [C] , mede namens [B] , een volmacht ondertekend, waarbij aan de notaris volmacht werd verstrekt om namens hen te verschijnen voor een akte uitgifte van aandelen in Huisartsenpraktijk De la Rey en om namens hen een besluit buiten vergadering tot (onder meer) wijziging van de statuten van de Huisartsenpraktijk De la Rey te ondertekenen.
2.8
Bij een op 17 november 2016 – op basis van een met voormelde volmacht genomen aandeelhoudersbesluit buiten vergadering – verleden notariële akte zijn de statuten van Huisartsenpraktijk De la Rey gewijzigd.
2.9
Eveneens op 17 november 2016 is een notariële akte van uitgifte van aandelen van Huisartsenpraktijk De la Rey verleden, strekkende tot uitgifte van (100) aandelen aan [A] en (10) aan [E] (hierna: [E] ), een in de huisartsenpraktijk werkzame arts. Daarvan uitgaande, is de verdeling van het aandelenbezit in het geplaatste kapitaal van Huisartsenpraktijk De la Rey (afgerond) als volgt. [B] houdt 47,6% van de aandelen, [A] houdt eveneens 47,6% en [E] houdt 4,8% van de aandelen.
2.1
In november/december 2016 heeft [C] zijn werkzaamheden als huisarts tijdelijk neergelegd in verband met verslavingsproblematiek.
2.11
Op 21 november 2016 hebben [A] en [D] (namens [F] – welke vennootschap met betrekking tot het praktijkpand kennelijk rechtsopvolger is van [D] –, hierna: [F] ) een koopovereenkomst getekend waarbij [F] de onverdeelde helft van het praktijkpand aan [A] verkoopt voor een bedrag van € 250.000. Voor het bedrag van de koopsom zijn partijen een overeenkomst van geldlening aangegaan.
2.12
Op 14 december 2016 heeft [A] tegen de vader van [C] aangifte van bedreiging gedaan, die, zo staat in de aangifte, plaats zou hebben gevonden in het praktijkpand. In de aangifte staat tevens dat de vader van [C] regelmatig in het pand aanwezig is.
2.13
Bij e-mail van 25 januari 2017 heeft [A] [C] onder meer bevestigd dat hij bereid is zijn aandelen van de hand te doen en laten weten dat een absolute voorwaarde voor hem is dat hij, zo lang hij in de praktijk werkzaam is, geen bezoek van familie van [C] in de praktijk krijgt, dat er voor [C] geen sprake kan zijn van werk voordat zijn persoonlijke problemen zijn opgelost en dat het uitgavenpatroon van [C] onverantwoordelijk is. Bij e-mail van 3 februari 2016 heeft [A] – na een incident op 2 februari 2017 in de praktijk waarbij [C] en diens echtgenote betrokken waren – gelijksoortige mededelingen gedaan en laten weten dat terugkeer van [C] niet mogelijk is zonder instemming van de andere artsen en dat de kwestie anders zal worden voorgelegd aan de inspectie en de preferente zorgverzekeraar en voorts dat de aanwezigheid op de praktijk van [C] , zijn echtgenote en familie zonder nadere order niet gewenst is.
2.14
De werkzaamheden van [C] als huisarts worden sinds diens afwezigheid vervuld door [E] en waarnemende artsen.
2.15
Op 16 februari 2017 hebben [C] en [D] (namens [F] ) een overeenkomst getekend, die ertoe strekt dat [F] de koopovereenkomst met [A] met betrekking tot het praktijkpand zal ontbinden, waarbij eventuele schade voor haar rekening komt, en dat [C] een koopoptie en een voorkeursrecht van koop krijgt op de aan [F] toebehorende onverdeelde helft van het praktijkpand.
2.16
[B] is met ingang van 23 februari 2017 – na opgave daartoe door [A] – bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als algemeen directeur van de Huisartsenpraktijk De la Rey. Huisartsenpraktijk De la Rey is bij brief van 24 februari 2017 door de Kamer van Koophandel van deze uitschrijving op de hoogte gesteld. [B] heeft tegen deze uitschrijving bezwaar gemaakt.
2.17
[A] en [B/C] hebben vanaf februari 2017 vergeefse pogingen gedaan om hun samenwerking binnen Huisartsenpraktijk De la Rey af te wikkelen. Daarbij is onder meer gesproken over het ‘terugdraaien’ van de aandelenuitgifte van 17 november 2016 door middel van overdracht van die aandelen aan [B] , het ongedaan maken van de uitschrijving van [B] als algemeen directeur en het overschrijven door [B] van ongeveer 1.500 Poolse patiënten naar de door (onder meer) [A] op 1 maart 2017 opgerichte [G]
2.18
Op 13 maart 2017 heeft [A] de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de Inspectie) geïnformeerd over de ontstane situatie. In een gesprek op 14 maart 2017 heeft [E] de Inspectie laten weten dat een aanzienlijk deel van het personeel de werkzaamheden voor de praktijk zal staken.
2.19
Op 14 maart 2017 heeft [A] [H] (hierna: [H] ) als interim manager aangesteld.
2.2
Op 16 maart 2017 heeft [H] de politie ingeschakeld om familieleden van [C] uit het pand te doen verwijderen. De politie heeft toen niet ingegrepen. Op 17 maart 2017 zijn de sloten in het praktijkpand in aanwezigheid van de politie vervangen.
2.21
Bij brief van 16 maart 2017 heeft de Inspectie [A] verzocht haar te berichten op welke wijze hij de levering van verantwoorde zorg aan de patiënten kon verzekeren en hoeveel huisartsen en assistenten de komende week beschikbaar waren. [A] heeft bij brief van 17 maart 2017 deze brief beantwoord en onder meer een rooster toegezonden. De Inspectie heeft de ontwikkelingen in Huisartsenpraktijk De la Rey sindsdien gevolgd, in verband met het waarborgen van de continuïteit van de praktijk en de patiëntveiligheid. Tevens is de Inspectie naar aanleiding van meldingen van GGZ en het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar het medisch handelen van [C] .
2.22
Zowel [B] als Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] hebben – bij dagvaardingen van respectievelijk 11 april 2017 en 1 mei 2017 – een kort geding aangespannen. [B] heeft onder meer vrije toegang van [C] tot de praktijk gevorderd en het overdragen van het volledige beheer aan [B] alsmede schorsing van [A] als statutair bestuurder en werknemer. Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] hebben onder meer veroordeling van [B] tot overdracht van haar aandelen gevorderd en schorsing van [B] als bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey voor de duur van de uitkoopprocedure, althans gevorderd een passende voorziening te treffen. Beide zaken zijn behandeld op 4 mei 2017. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 mei 2017 in beide kortgedingprocedures uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [B] afgewezen. In door Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] aangespannen procedure heeft de voorzieningenrechter [C] de toegang tot de huisartsenpraktijk ontzegd onder de voorwaarde dat [A] binnen vier weken een verzoek ex artikel 2:345 BW zal indienen bij de Ondernemingskamer en daarbij bepaald dat deze ontzegging zal voortduren totdat de procedure bij de Ondernemingskamer is afgerond dan wel de Ondernemingskamer een voorlopige voorziening treft, waarmee de noodzaak voor de ontzegging komt te vervallen. De voorzieningenrechter heeft in dit vonnis – verkort weergegeven – onder meer overwogen:
(4.2) [C] heeft al enige tijd te kampen met persoonlijke problemen, waarvoor hij een behandeling ondergaat, en is om die reden – naar eigen zeggen – al vanaf november 2016 niet in staat om zijn beroep als huisarts uit te oefenen terwijl niet te verwachten valt dat [C] daartoe op korte termijn wel weer in staat zal zijn;
(4.3) Er moet van worden uitgegaan dat de benoeming van [A] als bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey en de aandelenuitgifte aan hem op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden;
(4.4) De samenwerking tussen [B/C] en [A] in Huisartsenpraktijk De la Rey is niet langer vruchtbaar en dient te worden ontvlochten, waarbij een geschikte overnamekandidaat voor de aandelen van [B/C] dan wel die van [A] dient te worden gevonden. Hangende die zoektocht dient de continuïteit van Huisartsenpraktijk De la Rey en de patiëntveiligheid te worden gewaarborgd;
(4.6) Voor de gevorderde overdracht van aandelen op grond van artikel 2:336 BW moet een bodemprocedure aanhangig worden gemaakt;
(4.7) De over en weer ingestelde vorderingen tot schorsing als bestuurder zijn niet toewijsbaar omdat de gegrondheid van de over en weer gemaakte verwijten in het beperkte bestek van de kortgedingprocedure niet kan worden beoordeeld. Het ligt in de rede dat door [A] een verzoek ex artikel 2:345 BW bij de Ondernemingskamer wordt ingediend;
(4.7.1) [A] moet tezamen met de in Huisartsenpraktijk De la Rey werkzame artsen en het overige personeel voldoende in staat worden geacht om de continuïteit van Huisartsenpraktijk De la Rey en de patiëntveiligheid tot het door de Inspectie gewenste niveau te waarborgen. Vanwege de problematiek van [C] , de omstandigheid dat zijn behandeling pas zeer recentelijk is aangevangen en de omstandigheid dat hij desalniettemin patiëntenzorg heeft verleend, is aangewezen om [C] de toegang tot Huisartsenpraktijk De la Rey te ontzeggen, dit onder de voorwaarde dat [A] binnen vier weken een verzoek als bedoeld in artikel 2:345 BW bij de Ondernemingskamer zal indienen.
2.23
Zilveren Kruis heeft bij e-mail van 21 april 2017 aan Huisartsenpraktijk De la Rey bericht dat onduidelijkheid bestaat over de vraag aan wie bevrijdend kan worden betaald en nadere informatie gevraagd. Op een op 24 mei 2017 door (de advocaat van) [A] namens Huisartsenpraktijk De la Rey gedaan verzoek om de betalingen, gelet op het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 mei 2017, te hervatten op de (enige) op naam van Huisartsenpraktijk De la Rey staande bankrekening is door Zilveren Kruis afwijzend gereageerd.
2.24
Calculus Software B.V., een voor Huisartsenpraktijk De la Rey werkzame declaratieservice (hierna: Calculus), heeft bij e-mail van 9 mei 2017 aan Huisartsenpraktijk De la Rey bericht dat zij haar werkzaamheden opschort in verband met onduidelijkheid over de vraag wie bevoegd is om Huisartsenpraktijk De la Rey te vertegenwoordigen. Op een door (de advocaat van) [A] namens Huisartsenpraktijk De la Rey gedaan verzoek om de declaratieservice, gelet op het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 mei 2017, te hervatten, is door Calculus bij e-mail van 26 mei 2017 afwijzend gereageerd.
2.25
Bij brief van 24 mei 2017 heeft (de advocaat van) [A] namens Huisartsenpraktijk De la Rey ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) verzocht om een op naam van de eenmanszaak van [C] staande rekening, waarvan volgens hem het saldo toekomt aan Huisartsenpraktijk De la Rey te deblokkeren. ABN AMRO heeft hierop bij e-mail van 1 juni 2017 onder meer geantwoord dat de rekening geblokkeerd blijft totdat er een duidelijke en finale uitspraak van de Ondernemingskamer is en dat zij gezien de complexiteit van de zaak verzoekt betalingsopdrachten van de geblokkeerde rekening met een gezamenlijke handtekening ( [C] en [A] ) te verzenden.
2.26
Op 7 juni 2017 heeft de kamer van koophandel het beroep van [B] tegen haar uitschrijving als bestuurder (zie 2.16) gegrond verklaard en [B] weer als bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey ingeschreven.
2.27
Bij dagvaarding van 13 juni 2017 hebben Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] een tweede kort geding aanhangig gemaakt. Daarin vorderen zij onder meer veroordeling van [B] tot medewerking aan het doen overmaken door Zilveren Kruis en ABN AMRO van de aan Huisartsenpraktijk De la Rey toekomende gelden en tot medewerking aan het hervatten van de verwerking van declaraties door Calculus. [B] heeft in reconventie onder meer wederom toegang tot Huisartsenpraktijk De la Rey gevorderd. Bij vonnis van 7 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de vorderingen van Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] toegewezen – met bepaling dat bij gebrek aan medewerking het vonnis in de plaats treedt van de te verrichten rechtshandelingen – en de vorderingen van [B] in reconventie afgewezen.
2.28
In een derde kort geding heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag op vordering van Huisartsenpraktijk De la Rey en [A] bij vonnis van 16 augustus 2017 [C] in persoon veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan overmaking van gelden op de ABN AMRO rekening van Huisartsenpraktijk De la Rey respectievelijk aan wijziging tenaamstelling van de rekening van de eenmanszaak bij ABN AMRO, met bepaling dat bij gebrek aan medewerking het vonnis in de plaats treedt van de te verrichten rechtshandelingen. Door [C] ingestelde vorderingen in reconventie (naast toegang tot Huisartsenpraktijk De la Rey en tot IT-systemen en bankrekeningen tevens strekkende tot betaling van € 100.000 terzake voorschot op achterstallig salaris en € 50.000 terzake voorschot op achterstallige huur en tot maandelijkse betaling van bedragen van respectievelijk € 10.000 netto en € 5.000 aan salaris en huur), zijn (wederom) afgewezen.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft [A] het volgende naar voren gebracht.
Tussen de beide bestuurders en aandeelhouders zijn er diepgaande conflicten waarbij geen uitzicht bestaat op herstel van normale verhoudingen. Door de impasse is de vennootschap onbestuurbaar geworden en wordt de continuïteit van de vennootschap acuut bedreigd. Er is sprake van:
  • Aanzienlijke privé-onttrekkingen door [C] ;
  • Ethisch wangedrag van [C] , waardoor het voortbestaan van de praktijk in gevaar wordt gebracht;
  • Het onder verantwoordelijkheid van [C] ontstaan zijn van een sfeer van bedreigingen en intimidaties rond de praktijk en een wekenlange bezetting van de praktijk door familieleden van [C] waardoor het uitvoeren van de werkzaamheden door het personeel is bemoeilijkt;
  • Pogingen van [C] door verzekeraars uit te keren gelden naar zich toe te trekken, waardoor verschillende verzekeraars uitbetalingen hebben geblokkeerd en de vennootschap de kosten en salarissen niet kan betalen;
  • Het onder valse voorwendselen proberen te verwijderen van [A] uit de praktijk, waardoor de continuïteit in gevaar is gebracht;
  • Het blokkeren van de toegang tot de automatiseringssystemen voor het personeel;
  • Het systematisch belemmeren door [C] van de bedrijfsvoering door de toegang van de vennootschap tot declaratiediensten en banksaldi te blokkeren en het gebruiken van de ontstane noodsituatie om eisen af te dwingen.
3.2
[B] heeft verweer gevoerd. Zij heeft in de eerste plaats een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van [A] in zijn verzoek. De inhoudelijke opmerkingen die zij in dat verband heeft gemaakt, komen zo nodig aan de orde bij de beoordeling van het verzoek. Zij heeft bij pleidooi echter ook verwezen naar haar stellingen dat [A] geen bestuurder is en dat [C] op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de aandelenemissie.
3.3
De Ondernemingskamer verwerpt het beroep van [B] op niet ontvankelijkheid. De discussie over de vraag of [A] al dan niet formeel bestuurder is van Huisartsenpraktijk De la Rey, is in dit verband niet relevant. Op basis van de notariële emissieakte gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat [A] voor 47,5% aandeelhouder is van Huisartsenpraktijk De la Rey en derhalve op de voet van artikel 2:346 lid 1(b) bevoegd is een enquêteverzoek te doen. [C] heeft niet betwist dat hij de in 2.7 genoemde volmacht heeft ondertekend en het betoog van [C] die volmacht niet overeenstemde met zijn wil of berust op een wilsgebrek, is onvoldoende concreet, om, vooruitlopend op een oordeel daarover van de gewone burgerlijke rechter, thans tot uitgangspunt te nemen dat inroeping door [B] van de vernietiging van de uitgifte van de aandelen zal slagen.
3.4
[B] heeft voorts inhoudelijk verweer gevoerd. Kort gezegd heeft zij aangevoerd dat het verzoek op onwaarheden berust en dat de Inspectie geen bezwaren heeft geuit tegen [C] als bestuurder van [B] . [B] voert aan dat [A] een juridisering van het conflict in de hand heeft gewerkt, waardoor uiteindelijk een onwerkbare situatie is ontstaan en [A] geen enkele inspanning heeft verricht om herstel van [C] te bevorderen of de impasse te doorbreken. Volgens [B] heeft [A] misbruik gemaakt van omstandigheden door [C] stukken te laten tekenen waardoor [A] bestuurder/aandeelhouder heeft kunnen worden, heeft [C] geen gelden aan Huisartsenpraktijk De la Rey onttrokken, is zijn aanwezigheid niet ongewenst (in verband waarmee [B] aanvoert dat de persoonlijke problematiek van [C] inmiddels onder controle is) en is het [A] geweest die financieel wanbeleid valt te verwijten, waardoor Huisartsenpraktijk De la Rey (onder meer met de fiscus) in de problemen is geraakt. Daarnaast heeft [A] zich schuldig gemaakt aan het opstellen van valse notulen om [C] als bestuurder van [B] te ontslaan, aldus [B] . [B] verwijt [A] ook overigens onrechtmatig handelen in strijd met het belang van de praktijk, onder meer door zonder geldige besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders geldleningen aan te gaan, een nieuwe bankrekening te openen en contracten met zorgverzekeraars te wijzigen, door het medisch beroepsgeheim te schenden, door [C] reputatie bij vrijwel alle stakeholders te beschadigen en door het onnodige politieoptreden van 16 maart 2017 te initiëren en de sloten te vervangen.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.6
Uit de stellingen van beide partijen, bezien in samenhang met de feiten zoals die zijn opgenomen onder 2, volgt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en juiste gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey te twijfelen. Tussen [C] en [A] heeft zich een diepgaand conflict ontwikkeld en zij maken elkaar over en weer ernstige verwijten. De verhouding tussen [C] en [A] is volledig verstoord; verdere samenwerking is niet meer mogelijk. De verstoorde verhouding tussen [C] en [A] staat collegiaal bestuursoverleg in de weg en heeft een negatieve weerslag op de gang van zaken in de praktijk. Het conflict heeft geleid tot onrust onder het personeel en tot problemen met ABN AMRO, Zilveren Kruis en Calculus, die in verband met tegenstrijdige berichten omtrent bevoegdheden betalingen respectievelijk werkzaamheden hebben opgeschort.
3.7
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer rechtvaardigt het voorgaande reeds een onderzoek. De gegrondheid van de over en weer gemaakte verwijten kan in dit stadium in het midden blijven. De Ondernemingskamer zal een onderzoek bevelen over de periode vanaf de oprichting van Huisartsenpraktijk De la Rey op 28 juni 2016.
3.8
Daarnaast is de Ondernemingskamer van oordeel dat de toestand van Huisartsenpraktijk De la Rey, zoals die blijkt uit de voorgaande overwegingen, noopt tot het treffen van de navolgende onmiddellijke voorziening.
3.9
De Ondernemingskamer zal een tijdelijke bestuurder benoemen met beslissende stem en zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid en zonder wie de vennootschap niet vertegenwoordigd kan worden. De tijdelijke bestuurder kan de verhouding met onder meer de verzekeraars, de bank en de fiscus zo mogelijk normaliseren en in overleg treden met Inspectie. Bovendien kan deze bestuurder een beslissing nemen over de vraag of [C] als huisarts al dan niet kan terugkeren in de praktijk en zo ja op welke termijn en onder welke voorwaarden.
3.1
De Ondernemingskamer geeft de bestuurder voorts in overweging te bezien of een ontvlechting tussen [B] en [A] gerealiseerd kan worden door middel van een bindend advies. Zowel [B] als [A] hebben ook ter zitting de wens uitgesproken tot ontvlechting te komen.
3.11
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en van de te benoemen bestuurder ten laste brengen van Huisartsenpraktijk De la Rey.
3.12
De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker vooralsnog aanhouden opdat kan worden bezien of reeds door de te treffen onmiddellijke voorziening een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Ieder der partijen of de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen.
3.13
Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen is naar het oordeel van de Ondernemingskamer vooralsnog geen aanleiding.
3.14
De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig de kosten van het geding tussen de verschenen partijen te compenseren.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. over de periode vanaf 28 juni 2016;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 25.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
benoemt mr. M.M.M. Tillema tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. en bepaalt dat Huisartsenpraktijk De la Rey B.V. voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
compenseert de kosten van het geding tussen de verschenen partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en drs. J.S.T. Tiemstra RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.J. Zevenhuijzen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 25 oktober 2017.