ECLI:NL:GHAMS:2017:4478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
23-000546-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, gepleegd in de periode van 29 mei 2016 tot en met 2 juni 2016. De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen en goederen die toebehoorden aan winkelbedrijf Dirk van de Broek, waar de verdachte als kassamedewerker werkzaam was. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de kinderrechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 mei 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij altijd zijn eigen personeelsnummer invoerde in de kassa. Het hof achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral omdat de tenlastelegging betrekking had op meerdere incidenten en de verdachte op heterdaad was betrapt door zijn leidinggevende. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de goederen, die hij had geannuleerd, 'gratis' aan anderen heeft overhandigd, wat leidde tot de conclusie dat hij deze goederen had verduisterd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de verduistering en heeft de straf bepaald op een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een voorwaardelijk deel van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, en een proeftijd van 1 jaar. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000546-17
datum uitspraak: 1 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-233491-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in / op of omstreeks de periode van 29 mei 2016 tot en met 7 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met, een of meer, tot nu toe onbekend gebleven personen, althans alleen, opzettelijk (telkens) een of meer, geldbedragen, althans geld en/of (winkel)goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan winkelbedrijf Dirk van de Broek, vestiging [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of, een of meer, van zijn mededaders en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (kassa)medewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij altijd zijn eigen personeelsnummer invoerde in de kassa als hij kassadienst had. Het personeelsnummer van de verdachte is afgedrukt op alle bij de aangifte gevoegde bonnen. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat telkens een ander nadat de verdachte een kassa had bemand die kassa kan hebben gebruikt zonder eerst het eigen personeelsnummer in te voeren, schuift het hof als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Niet alleen ziet de tenlastelegging op verscheidene afzonderlijke incidenten op meerdere data, bovendien ontstond de verdenking jegens de verdachte doordat zijn leidinggevende op 2 juni 2016 verdachte gedragingen waarnam bij de kassa die op dat moment door de verdachte werd bemand.
Door goederen ‘gratis’ aan anderen te overhandigen na ze op de kassa te hebben geannuleerd, beschikte de verdachte als heer en meester over deze goederen en heeft hij ze dus verduisterd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 mei 2016 tot en met 2 juni 2016 te Amsterdam opzettelijk goederen, toebehoorde aan winkelbedrijf Dirk van de Broek, vestiging [adres 2], welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als kassamedewerker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan voorwaardelijk 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft enkel zijn eigen financiële belangen in ogenschouw genomen en zich er niet om bekommerd dat hij zijn werkgever benadeelde en het in hem gestelde vertrouwen beschaamde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 januari 2017 en op hetgeen een vertegenwoordiger van de Raad ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2017.
Mr. J.H. de Graaf is buiten staat dit arrest te ondertekenen.