Uitspraak
Cynthia GRONDSMA,
COÖPERATIEVE RABOBANK LEEUWARDEN-NOORDWEST FRIESLAND U.A.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Artikel 18 Ontbinding van de Overeenkomst
grief Ibetoogt de curator dat insolventieclausules als vervat in artikel 13 van de Overeenkomst ent artikel 18.3 van op de Overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden niet geldig zijn, althans niet in het geval van ontbinding wegens faillissement, omdat deze bepalingen op gespannen voet staat met de gelijkheid van schuldeisers en het fixatiebeginsel. Voor de toepasselijkheid van die bepalingen bestaat volgens de curator ook geen rechtvaardiging, omdat de door Nuon gedane investering in de WKK-installaties al is terugverdiend. Daarnaast stelt de curator dat de omstandigheden van het geval een beroep op deze bepaling strijd doen opleveren met de gelijkheid van schuldeisers en het fixatiebeginsel. Ten slotte stelt de curator dat een beroep op deze bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij heeft de curator benadrukt dat De Tún niet tekortschoot.
grief IIbetoogt de curator dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat Nuon krachtens artikel 18.3 van op de Overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden dezelfde bevoegdheden heeft als zij ook heeft ingevolge de artikelen 6:80 lid 1 onder b of 6:83 onder c BW. Dit betoog kan de curator niet baten, omdat, zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld, artikel 18.3 van op de Overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden geldig is, ongeacht of deze bepaling dezelfde bevoegdheden geeft zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Daarnaast betoogt de curator dat artikel 37 Fw meebrengt dat Nuon eerst aan haar een redelijke termijn had moeten stellen om zich al dan niet bereid te verklaren om de overeenkomst na te komen. Dit betoog gaat niet op omdat een verplichting voor Nuon om de curator een termijn te stellen alvorens op grond van artikel 18 van algemene voorwaarden van de Overeenkomst te ontbinden niet uit artikel 37 Fw voortvloeit. Ten slotte betoogt de curator dat betaling door De Tún verzekerd was omdat na de datum van het faillissement steeds sprake was van een surplus ten gunste van De Tún. Ook dit betoog faalt, omdat het miskent dat zulks alleen het geval was vanwege het behaalde handelsresultaat op de vrije elektriciteitsmarkt, dat ook na het uitspreken van het faillissement voor de curator gunstig uitpakte, terwijl, zoals bekend, resultaten uit het verleden geen garanties geven voor de toekomst. Ook deze grief faalt.
grief IIIbestrijdt de curator het oordeel van de rechtbank dat de Overeenkomst is ontbonden vanwege omstandigheden die voor rekening komen van De Tún. De curator stelt daartoe dat De Tún niet tekortschoot en dat er ook geen verband is tussen enige voor rekening van De Tún komende omstandigheid en de door Nuon gestelde schade, omdat het faillissement van De Tún van geen invloed was op het voortbestaan van de Overeenkomst, nu De Tún die had kunnen voortzetten. De schade die Nuon heeft geleden is niet het gevolg van het faillissement van De Tún, maar van de ontbinding door Nuon, aldus de curator.
grief IVberoept de curator zich op eigen schuld van Nuon en stelt de curator dat Nuon nagelaten heeft om haar schade te beperken. Daartoe stelt de curator dat Nuon eerst nog aan haar een termijn had moeten stellen en met haar in overleg had moeten treden over een nieuwe overeenkomst met de eigenaresse van de WKK installaties of had moeten vragen of zij de Overeenkomst gestand wilde doen. Daarbij beroept de curator zich op artikel 13 van de overeenkomst waarin, aldus de curator, is bepaald dat in het geval van opzegging partijen in overleg zullen treden.