3.1.[appellante] , geboren [in] 1979, is op 1 augustus 2008 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) ROC TOP en was laatstelijk werkzaam in de functie van mentor. [appellante] is op 11 februari 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten. Het UWV heeft [appellante] op 5 februari 2015 een WGZ-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 58,60%, corresponderend met een uitkering van € 1.678,82 bruto per maand. Op 27 juli 2015 heeft ROC TOP een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid. [appellante] heeft daartegen bezwaar gemaakt, kort gezegd stellende dat zij hersteld was. Nadat het UWV bij deskundigenadvies van 16 november 2015 had geoordeeld dat [appellante] hersteld was en dat haar mate van arbeidsongeschiktheid 0% was, heeft het UWV op 30 november 2015 de ontslagaanvraag afgewezen omdat bij herbeoordeling door de verzekeringsarts was geconstateerd dat [appellante] geheel hersteld en klachtenvrij was.
[appellante] heeft bij herhaling aan ROC TOP gevraagd om te worden toegelaten tot de overeengekomen werkzaamheden. ROC TOP heeft [appellante] in december 2015 verzocht om mee te werken aan een expertiseonderzoek. [appellante] heeft dat, met een beroep op een bepaling in de toepasselijke cao op grond waarvan ze slechts een keer per drie maanden aan een dergelijk onderzoek dient mee te werken, geweigerd. Per 8 januari 2016 bedroeg de WGA-uitkering van [appellante] € 633,24 bruto per maand. Op 14 januari 2016 heeft het UWV [appellante] bericht dat haar WGA-uitkering per 1 april 2016 zal worden beëindigd omdat zij niet meer arbeidsongeschikt is. Bij dagvaarding in kort geding van 19 februari 2016 heeft [appellante] (primair) wedertewerkstelling gevorderd. Tijdens de zitting zijn partijen overeengekomen dat [appellante] zal meewerken aan een expertiseonderzoek door Ergatis. [appellante] is op 18 april 2016 een kort geding gestart om haar loon met ingang van 16 november 2015 weer betaald te krijgen. Bij rapport van 13 mei 2016 heeft Ergatis geoordeeld dat er, kort gezegd, geen diagnose kan worden gesteld op As I en As II. Tijdens de kortgedingzitting op 23 mei 2015 heeft [appellante] kenbaar gemaakt dat zij graag 24 uur in plaats van de toenmalige 32 uur wilde werken. ROC TOP heeft daarmee ingestemd. [appellante] heeft ter zitting ingestemd met het laten opvragen door de bedrijfsarts van medische informatie van de behandelende specialisten teneinde eventuele belemmeringen van en risico’s voor de re-integratie vast te kunnen stellen. Bij kortgedingvonnis van 31 mei 2016 heeft de kantonrechter ROC TOP veroordeeld tot betaling aan [appellante] van haar salaris uitgaande van een werkweek van 24 uur, vermeerderd met 25% wettelijke verhoging en wettelijke rente. Voorts is ROC TOP veroordeeld om binnen 14 dagen een plan van aanpak op te stellen zodat de re-integratie in ieder geval per 1 september 2016 zou kunnen worden bewerkstelligd. Bij brief van 6 juni 2016 heeft ROC TOP [appellante] geschreven, samengevat, dat:
- partijen hebben afgesproken dat het contract van [appellante] van 32 uur per week met ingang van 16 november 2015 teruggaat naar een contract van 24 uur per week;
- [appellante] gaat werken op de onderwijsadministratie met [A] als leidinggevende;
- [appellante] daar ook gedurende de zomerperiode werkzaam zal zijn en [A] zelf zal informeren over haar werktijden;
- [appellante] in het nieuwe schooljaar in haar oude functie van mentor aan de slag zal gaan;
- ROC TOP een neutrale communicatie wil en wil afspreken dat beide partijen zich niet negatief over elkaar uitlaten en waarbij niet wordt gesproken over rechtszaken, verwijten, het re-integratieproces etc.;
- [appellante] heeft verzocht om één tot twee weken vakantie op te mogen nemen maar dat ROC TOP na overleg heeft besloten dat zij één week vakantie krijgt.
Bij brief van 28 juni 2016 heeft [appellante] een vakantieaanvraag bij ROC TOP ingediend voor de periode van 25 juli 2016 tot 19 augustus 2016. Bij brief van 11 juli 2016 heeft ROC TOP [appellante] bericht dat haar vakantieaanvraag is geweigerd omdat eerder één week vakantieverlof was afgesproken, hetgeen ook overeenkomt met het sinds 1 april 2016 opgebouwde aantal vakantie-uren. [appellante] heeft ROC TOP op 12 juli 2016 de door ROC TOP gewenste medische machtigingen verstrekt. [appellante] heeft van 18 juli 2016 tot 29 augustus 2016 niet gewerkt wegens vakantie. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft ROC TOP [appellante] geschreven, samengevat, dat [appellante] vijf weken ongeoorloofd afwezig is geweest en dat zij heel goed wist dat zij maar één week vakantie toegekend had gekregen. Voorts is vermeld dat over die vijf weken het salaris zal worden ingehouden, dat om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden verzocht en dat [appellante] tot die tijd haar werkzaamheden als mentor dient te verrichten. Vanaf 1 september 2016 heeft [appellante] gewerkt als mentor bij het [X] .