ECLI:NL:GHAMS:2017:4423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.198.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan geleased voertuig na contractsoverdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Eswe Autolease B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Eswe had een leasecontract voor een Renault Traffic, dat op 1 december 2009 werd overgedragen aan de eerste geïntimeerde. Na de inname van de auto door Eswe in juli 2012, werden er diverse schadeposten geconstateerd. In eerste aanleg werd de vordering van Eswe afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat Eswe niet voldoende bewijs had geleverd van de schade bij de overdracht van het leasecontract. In hoger beroep heeft Eswe alsnog bewijs overgelegd, waaronder een afleverformulier zonder schade-aantekeningen. Het hof oordeelt dat de eerste geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade, ook al waren er mogelijk al beschadigingen voor de contractsoverdracht. Het hof wijst de vordering van Eswe gedeeltelijk toe, waarbij het schadebedrag wordt vastgesteld op € 2.326,49, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van Eswe, maar de kosten van het hoger beroep komen voor rekening van Eswe, omdat zij in hoger beroep haar stellingen beter heeft onderbouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.198.827/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 4730140 \ CV EXPL 16-246
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 oktober 2017
inzake
ESWE AUTOLEASE B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
advocaat: mr. A. Neophitou te Berghem, gemeente Oss,
tegen

1.[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats], [gemeente],
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
advocaat: mr. W.D. van Doorn te Amsterdam,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eswe, [geïntimeerde] en [geïntimeerde] genoemd.
Eswe is bij dagvaarding van 12 juli 2016 respectievelijk 11 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Eswe als eiseres en [geïntimeerde] en [geïntimeerde] als gedaagden.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Bij exploot van 14 november 2016 heeft Eswe aan [geïntimeerde] doen betekenen de memorie van grieven tevens houdende wijziging, vermindering en vermeerdering van eis ten behoeve van de zitting van 22 november 2016.
Eswe en [geïntimeerde] hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging, vermindering en vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord,
- akte na partijberaad van Eswe,
- antwoordakte van [geïntimeerde].
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eswe heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en geconcludeerd zoals geformuleerd in het petitum van de memorie van grieven en zoals hierna (zakelijk) nader weer te geven.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van Eswe in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.5) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft per 1 juli 2006 van Eswe een (reeds gebruikte) Renault Traffic (met [kenteken]) geleased, met een contractsduur van 60 maanden. Per 1 december 2009 is het gebruik van de auto, met overneming van het leasecontract, overgenomen door [geïntimeerde]. In juli 2012 is de auto door Eswe ingenomen.
3.2.
In dit hoger beroep vordert Eswe veroordeling
primairvan [geïntimeerde] en
subsidiairvan [geïntimeerde] en [geïntimeerde] (hoofdelijk dan wel ieder voor zich) tot betaling van € 10.231,88 te vermeerderen met de contractuele rente, althans de wettelijke handelsrente, over € 7.204,86 vanaf 18 mei 2016 althans vanaf de dag van de appeldagvaarding tot de dag der algehele voldoening (met beslissing over de proceskosten, met nakosten).
3.3.
Eswe legt aan haar hoofdvordering ten bedrage van € 7.204,86 ten grondslag, kort gezegd, dat zij bij inname van de auto aan het einde van de leaseperiode diverse schades heeft geconstateerd aan de auto en dat de door een schadeherstelbedrijf gecalculeerde kosten voor herstel daarvan voor rekening van [geïntimeerde] (althans voor rekening van [geïntimeerde] en [geïntimeerde]) komen nu geen schadeformulieren zijn ingeleverd voor de verzekeraar van Eswe. Eswe vordert daarnaast de contractuele rente (€ 3.487,80 tot datum vonnis) en een vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten (€ 735,24). Bij de bepaling van de hoogte van haar vordering heeft Eswe rekening gehouden met het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 831,69 en het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 364,33.
3.4.
In eerste aanleg vorderde Eswe ter zake van schades aan de auto andere bedragen (waarvan de hoogte in hoger beroep niet meer van belang is). Behoudens het door [geïntimeerde] en [geïntimeerde] erkende deel van de vordering (€ 800,- respectievelijk € 350,-), vermeerderd met de wettelijke handelsrente, heeft de kantonrechter de vordering van Eswe afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat het op de weg van Eswe lag om zowel bij de aanvang van het leasecontract met [geïntimeerde] als bij de overgang van het contract van [geïntimeerde] op [geïntimeerde] een opnamestaat te maken en door partijen te laten ondertekenen en dat, nu dat is nagelaten, de juistheid van de stellingen van Eswe moeilijk is te achterhalen.
3.5.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt, waarbij het hof eerst zal beoordelen de primaire, tegen [geïntimeerde] gerichte vordering zoals gewijzigd in hoger beroep. Daarbij verdient opmerking dat deze wijziging van eis in het geding tussen Eswe en [geïntimeerde] ondanks het niet verschenen zijn van [geïntimeerde] in hoger beroep niet is uitgesloten nu Eswe deze wijziging tijdig bij exploot kenbaar heeft gemaakt aan [geïntimeerde] (artikel 130 lid 3 Rv. in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv.)
3.6.
Bij de inleidende dagvaarding heeft Eswe als productie 2 overgelegd het innameformulier met betrekking tot de auto, waarop als innamedatum is vermeld 12 juli 2012 en waarop een omschrijving voorkomt van de op een tekening aangekruiste schades. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord (vierde bladzijde bovenaan) naar voren gebracht dat degene die de leasebus kwam omruilen op het innameformulier heeft aangekruist waar schades aan de leasebus geconstateerd werden. [geïntimeerde] heeft weliswaar ook naar voren gebracht dat hij geweigerd heeft het formulier te ondertekenen, maar uit zijn toelichting volgt dat de reden van die weigering was dat hij niet aansprakelijk gesteld wilde worden voor schades die hij niet had veroorzaakt. Het hof leidt hieruit af dat [geïntimeerde] het bestaan van de door Eswe gestelde schades aan de auto bij inname op zichzelf niet betwist.
3.7.
In hoger beroep heeft Eswe alsnog overgelegd een afleverformulier dat is gedateerd op 26 juni 2006 en ondertekend door [geïntimeerde]. Op de daarvan deel uitmakende tekening zijn geen schades aangekruist en het formulier is onder het kopje “Omschrijving eventuele schades tijdens aflevering:” blanco. Het hof neemt op grond hiervan in het geding tussen Eswe en [geïntimeerde] als vaststaand aan dat de auto bij aflevering aan [geïntimeerde] geen schades had.
3.8.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerde] het leasecontract tussen Eswe en [geïntimeerde] heeft overgenomen met ingang van 1 december 2009. Uitgangspunt is dat daardoor alle rechten en verplichtingen van [geïntimeerde] zijn overgegaan op [geïntimeerde], tenzij daaromtrent anders is bepaald.
3.9.
Naar het hof begrijpt, heeft [geïntimeerde] zich in eerste aanleg erop beroepen dat [geïntimeerde] in afwijking van het zojuist genoemde uitgangspunt tegenover Eswe niet aansprakelijk zou zijn voor de schades die de auto reeds had ten tijde van de overname van het leasecontract en dat de door Eswe gestelde schades reeds aanwezig waren ten tijde van die overname. Het hof verwerpt dit verweer. Allereerst kan tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Eswe bij memorie van grieven niet als vaststaand worden aangenomen dat destijds aan Eswe is kenbaar gemaakt dat tot de door [geïntimeerde] overgenomen verplichtingen niet behoorden de verplichtingen van [geïntimeerde] die samenhingen met schades aan de auto die waren opgetreden tijdens de loop van de leaseovereenkomst met [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft Eswe een schriftelijke verklaring overgelegd van haar werknemer [X] waarin deze verklaart dat hem nooit is gevraagd een opnamestaat van de auto te laten opstellen voorafgaand aan of ten tijde van de overname van de overeenkomst. Voorts heeft Eswe aangevoerd dat de stelling van [geïntimeerde] dat herhaaldelijk om een opnamestaat is gevraagd in de schriftelijke stukken van destijds geen enkele steun vindt en dat met de handgeschreven aantekeningen ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het om telefoonnotities van destijds gaat. Het lag op de weg van [geïntimeerde] op een en ander gemotiveerd te reageren, maar zodanige reactie is uitgebleven. In de tweede plaats kan evenmin als vaststaand worden aangenomen dat de aan de auto geconstateerde schades niet zijn opgetreden na de overname van de leaseovereenkomst door [geïntimeerde]. Ook hier verwijst het hof naar de schriftelijke verklaring van De Vos, die verklaart dat [geïntimeerde] en [geïntimeerde] nooit hebben gemeld dat er schades waren aan de auto op het moment dat [geïntimeerde] de auto feitelijk van [geïntimeerde] overnam. Voorts signaleert het hof een tegenstrijdigheid in het verweer van [geïntimeerde] waar deze enerzijds stelt dat de schades al aanwezig waren op het moment dat hij de auto ontving van [geïntimeerde] (conclusie van antwoord eerste bladzijde) en anderzijds stelt gevraagd te hebben om een schouw van de auto “i.v.m. eventuele schades die later dan niet op Flip [[geïntimeerde],
opm. hof] verhaald konden worden” (conclusie van antwoord tweede bladzijde). Deze tegenstrijdigheid roept vragen op die niet afdoende door [geïntimeerde] zijn beantwoord. Ten slotte kan worden opgemerkt dat [geïntimeerde] kennelijk niets heeft ondernomen om zelf de staat van de auto ten tijde van de overname van de overeenkomst vast te leggen.
3.10.
[geïntimeerde] is derhalve aansprakelijk voor de schade die Eswe heeft geleden als gevolg van de diverse beschadigingen aan de auto.
3.11.
Uit de stellingen van partijen valt af te leiden dat deze beschadigingen uiteindelijk niet zijn hersteld, dat de auto door Eswe verkocht is naar het buitenland en dat de waarde van de auto ten tijde van het einde van de leaseovereenkomst (zonder die beschadigingen) € 6.250,- bedroeg. Dat is immers het bedrag waarvoor [geïntimeerde] de auto per juli 2012 van Eswe - die nog niet op de hoogte was van de schade aan de auto - kon overnemen. Een en ander betekent dat de schade van Eswe in elk geval niet op een hoger bedrag dan € 6.250,- kan worden begroot. Het is niet bekend hoe hoog de verkoopopbrengst van de auto is geweest, maar het hof zal deze om redenen van doelmatigheid zelf schatten op € 2.000,-, zodat een schadebedrag van € 4.250,- resteert. Dit schadebedrag dient verminderd te worden met hetgeen [geïntimeerde] en [geïntimeerde] ter uitvoering van het vonnis hebben betaald aan Eswe (€ 831,69 en € 364,33) alsmede met de bedragen van de twee creditfacturen genoemd bij memorie van grieven onder 41 (€ 273,74 en € 453,75) .
3.12.
Van de hoofdvordering maakt nog deel uit een bedrag van € 544,50 op grond van een factuur van 1 december 2013. Het betreft kennelijk een factuur voor de huur van een andere auto voor december 2013. [geïntimeerde] heeft de juistheid hiervan bestreden met de stelling dat de auto op 29 november 2013 is ingeleverd (conclusie van antwoord vijfde bladzijde), hetgeen van de zijde van Eswe is bevestigd ter comparitie in eerste aanleg. Bij memorie van grieven is Eswe hierop niet meer teruggekomen. De vordering is daarom in zoverre niet toewijsbaar nu de overeenkomst reeds was geëindigd voorafgaand aan de in rekening gebrachte periode en niet is gesteld of gebleken dat er enige aanspraak op vergoeding bestond voor een periode waarin de overeenkomst, althans het gebruik van de auto niet voortduurde.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven I t/m III gedeeltelijk slagen en voor het overige falen.
3.14.
In grief IV komt Eswe op tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, contractuele rente en de ingangsdatum daarvan.
3.15.
Tegen de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten (€ 735,24) heeft [geïntimeerde] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de vordering over het toewijsbare deel van de hoofdvordering (vermeerderd met de beide eerst na het vonnis betaalde bedragen) - derhalve tot een bedrag van € 528,37 - alsnog zal worden toegewezen.
3.16.
Eswe vordert de contractuele rente ingevolge artikel 2 van haar algemene voorwaarden (de wettelijke (handels-)rente vermeerderd met 3% vanaf 30 dagen na factuurdatum). Deze vordering vindt steun in de bij inleidende dagvaarding overgelegde algemene voorwaarden. Zij ziet er echter aan voorbij dat zij na haar - te hoog gebleken - factuur van 25 juli 2012 aan [geïntimeerde] een creditnota heeft gestuurd, zodat deze factuur in zoverre geen grond oplevert voor enigerlei rentevordering. Het hof zal de gevorderde rente eerst met ingang van de datum van de memorie van grieven, houdende de vermeerdering van eis met het eerder gecrediteerde bedrag, 22 november 2016, toewijzen.
3.17.
Ook grief IV slaagt gedeeltelijk en faalt voor het overige.

4.Recapitulatie en proceskosten

De voorgaande overwegingen voeren tot de slotsom dat tegenover [geïntimeerde] toewijsbaar is het bedrag van € 2.326,49 (€ 4.250,- minus € 831,69 minus € 364,33 minus € 273,74 minus € 453,75), te vermeerderen met de contractuele rente met ingang van 22 november 2016 en daarnaast het bedrag van € 528,37 wegens buitengerechtelijke incassokosten. De subsidiaire, (mede) tegen [geïntimeerde] ingestelde vordering kan verder onbesproken blijven. In deze uitkomst ziet het hof aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten in eerste aanleg. De kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] dienen echter ten laste van Eswe te komen op de grond dat deze kosten geacht moeten worden nodeloos te zijn gemaakt doordat Eswe eerst in hoger beroep haar stellingen naar behoren heeft toegelicht (met onder meer het afleverformulier en de verklaring van De Vos). Het hof zal de kennelijke beslissing van de kantonrechter tot compensatie ten aanzien van [geïntimeerde] in stand laten. De kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] dienen ten laste van Eswe te komen.

5.Beslissing

Het hof:
veroordeelt [geïntimeerde], met vernietiging in zoverre van het bestreden vonnis, tot betaling aan Eswe van het bedrag van € 2.326,49, te vermeerderen met de contractuele rente met ingang van 22 november 2016 tot de dag van algehele voldoening en het bedrag van € 528,37;
bekrachtigt het bestreden vonnis ten aanzien van de beslissingen onder 5.1 t/m 5.3;
vernietigt het bestreden vonnis voorts ten aanzien van de kennelijke beslissing dat Eswe en [geïntimeerde] ieder de eigen proceskosten dienen te dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en begroot deze kosten tot de datum van het vonnis aan de zijde van Eswe op € 548,84 wegens verschotten en € 350,- wegens salaris en € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Eswe in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot deze tot aan deze uitspraak op nihil;
bekrachtigt het bestreden vonnis ten aanzien van de kennelijke beslissing dat Eswe en [geïntimeerde] ieder de eigen proceskosten in eerste aanleg dienen te dragen;
veroordeelt Eswe in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot deze tot aan deze uitspraak op € 314,- wegens verschotten en € 894,- wegens salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, H.T. van der Meer en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.