In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam was veroordeeld tot een geldboete van € 325,- subsidiair 6 dagen hechtenis voor het ten laste gelegde feit van het aanbieden van drugs. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof in een eerdere uitspraak het vonnis heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan. De Hoge Raad heeft vervolgens het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak teruggewezen voor herbehandeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 september 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw. De tenlastelegging betrof het zich ophouden aan de weg met de intentie om drugs te kopen of aan te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs, dat voornamelijk steunt op een verklaring van een anonieme getuige, niet voldoet aan de eisen van artikel 344a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De eigen waarnemingen van de verbalisant zijn onvoldoende concreet om de verdachte te veroordelen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij het ten laste gelegde feit heeft begaan, en heeft derhalve de verdachte vrijgesproken. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van alle beschuldigingen is vrijgesproken.