ECLI:NL:GHAMS:2017:4377

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
200.204.432/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van een notaris tegen een andere notaris met betrekking tot declaratie en druk om ontslag in te dienen

In deze zaak gaat het om een klacht van notaris Z tegen notaris X. Notaris Z heeft op 29 november 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 9 november 2016 de klacht van notaris Z ongegrond verklaarde. Notaris Z stelt dat er geen grond is voor de door notaris X ingediende declaratie, omdat hij nooit werkzaamheden op het kantoor van notaris Z heeft verricht. Daarnaast beweert hij dat notaris X hem onder druk heeft gezet om zijn ontslag als notaris in te dienen. Het hof heeft de klachten van notaris Z ongegrond verklaard en de bestreden beslissing van de kamer vernietigd, omdat een lid van de kamer niet bevoegd was om deel uit te maken van de beslissing. Het hof heeft de zaak zelf afgedaan en beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. De beslissing is genomen op 31 oktober 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.204.432/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/301003/ KL RK 16/39
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 31 oktober 2017
inzake
mr. [notaris Z] ,
oud-notaris te [plaats X] ,
appellant,
tegen
mr. drs. [naam] ,
notaris te [plaats X] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.A. de Groot, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: [notaris Z] ) heeft op 29 november 2016 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 9 november 2016 (ECLI:NL:TNORARL:2016:53). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van [notaris Z] tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
[notaris Z] heeft op 19 december 2016 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - aan het hof doen toekomen.
1.3.
De notaris heeft op 18 januari 2017 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.4.
Op 4 en 8 mei 2017 heeft het hof van [notaris Z] nog aanvullende stukken ontvangen.
1.5.
Bij brief van 12 juni 2017 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op nieuwe informatie die het hof van de kamer heeft ontvangen die van belang is of kan zijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep.
1.6.
Op 19 juni 2017 heeft [notaris Z] een reactie bij het hof ingediend. De notaris heeft op 26 juni 2017 zijn reactie aan het hof doen toekomen.
1.7.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2017. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. [notaris Z] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van de rechtbank [plaats] van 16 februari 2015 is [notaris Z] strafrechtelijk veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van één jaar wegens, kort gezegd, deelneming aan een criminele organisatie, medeplegen van witwassen en medeplegen van valsheid in geschrifte in authentieke akten. De notaris heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
3.2.2.
De fungerend voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam heeft bij beslissing van 17 februari 2015 op grond van artikel 26 lid 1, aanhef en onder c, van de Wet op het notarisambt (Wna) [notaris Z] in de uitoefening van zijn ambt als notaris geschorst voor onbepaalde tijd met ingang van 19 februari 2015 te 00:00 uur.
3.2.3.
Bij beslissing van 17 februari 2015 heeft de fungerend voorzitter van voormelde kamer op grond van artikel 28, aanhef en onder c, Wna, in samenhang met artikel 29 lid 2, tweede en derde volzin, Wna, de notaris met ingang van 19 februari 2015 te 00:00 uur benoemd tot waarnemer van het protocol van [notaris Z] , met de overige notariële bescheiden, en daarbij diverse nevenbeslissingen gegeven, waaronder vaststelling van het honorarium op € 150,- per uur, exclusief BTW.
3.2.4.
Bij beslissing van 17 maart 2015 heeft voormelde kamer de onder 3.2.2. genoemde beslissing bekrachtigd. Bij beslissing van 26 mei 2015 van dit hof is de duur van de waarneming door de notaris beperkt tot 1 juli 2015 te 00:00 uur.
3.2.5.
Vanaf 1 juli 2015 ligt deze waarneming bij mr. [naam] , destijds kandidaat-notaris op het kantoor van [notaris Z] (hierna: [oud kandidaat-notaris] ).
3.2.6.
Tijdens de waarneming door de notaris (als zogenoemde zware waarnemer), zijn door
[oud kandidaat-notaris] (als zogenoemde lichte waarnemer) veelvuldig werkzaamheden verricht als waarnemer van de notaris.
3.2.7.
Ter zake van de waarneming heeft de notaris bij het kantoor van [notaris Z] 55 uren gedeclareerd tegen een honorarium van € 8.250,- exclusief omzetbelasting en verschotten. [notaris Z] heeft de declaratie (d.d. 30 juli 2015) – ondanks aanmaningen – onbetaald gelaten.
3.2.8.
Bij vonnis van 3 augustus 2016 van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] is [notaris Z] onder meer veroordeeld tot betaling van het honorarium vermeld op de declaratie d.d. 30 juli 2015 aan (de maatschap van) de notaris. [notaris Z] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.2.9.
Bij onherroepelijk arrest van 13 maart 2017 van het hof [plaats] is [notaris Z] vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
3.2.10.
Uit het opvolgersarchief van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie blijkt dat [notaris Z] op 31 juli 2017 uit dienst is getreden.

4.Standpunt van [notaris Z]

De klacht van [notaris Z] bestaat uit de volgende onderdelen.
i. Er bestaat geen grond voor de door de notaris bij [notaris Z] ingediende declaratie d.d. 30 juli 2015, aangezien de notaris nimmer werkzaamheden op het kantoor van [notaris Z] heeft verricht. [notaris Z] verwijst naar een uitspraak van dit hof van 19 maart 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4897). In die beslissing is het uurtarief vermeld en wordt over de declaratie opgemerkt:
“5.5.6. (..) te berekenen op basis van de uren die de waarnemer op het waargenomen kantoor aanwezig is (..)”. Verder heeft de notaris volgens [notaris Z] onnodige werkzaamheden verricht, zoals het geven van instructies aan de ervaren [oud kandidaat-notaris] .
ii. De notaris heeft [notaris Z] onder druk gezet zijn ontslag als notaris in te dienen. Volgens [notaris Z] heeft de notaris bij herhaling erop aangedrongen dat hij zijn ontslag zou nemen. Hij heeft [notaris Z] erop gewezen waar en hoe hij dit kon doen. Na enkele dagen werd aan [notaris Z] gevraagd of hij zijn ontslag al had ingediend. De notaris heeft enkel uit eigen belang gehandeld. Dat belang hield in dat de notaris het protocol van [notaris Z] zo snel mogelijk wilde toevoegen aan zijn eigen protocol.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

De beslissing van de kamer
6.1.
In mei 2017 heeft het hof van de kamer bericht ontvangen dat de bestreden beslissing mede is gegeven door een belastinglid van de kamer dat kennelijk niet bevoegd was om als zodanig deel uit te maken van de kamer. Het betreft mr. F.M.J. Mulder.
6.2.
[notaris Z] heeft hieromtrent bij e-mail van 19 juni 2017 het volgende aangevoerd:
“Ik zou graag zien dat het Hof de beslissing van de Kamer voor het Notariaat Arnhem-Leeuwarden hetzij vernietigd en opnieuw in behandeling voorlegt aan een andere Kamer (..) hetzij dat het Hof de zaak opnieuw in volle omvang beoordeelt.”
6.3.
Het hof begrijpt uit voormeld e-mailbericht dat [notaris Z] de nietigheid van de bestreden beslissing wenst in te roepen.
6.4.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat een van de leden van de kamer die de bestreden beslissing heeft genomen ten tijde van de procedure in eerste aanleg, meer in het bijzonder ten tijde van de beslissing, niet de kwaliteit bezat die hij op grond van artikel 94 lid 6 Wna moest hebben om deel van de kamer te kunnen uitmaken.
Het bepaalde in artikel 95 lid 1 Wna impliceert dat het verlies van de vereiste kwaliteit van rechtswege tot verlies van het lidmaatschap van de kamer leidt. Daaruit volgt dat de beslissing van de kamer mede is genomen door een persoon die hiertoe niet bevoegd was.
Naar analogie van artikel 5 lid 3 Wet RO is de beslissing van de kamer dus nietig.
Met verwijzing naar de beschikkingen van de Hoge Raad van 18 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2607, Meavita) en 6 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2561) is het hof van oordeel dat ‘nietigheid’ in dit geval niet hetzelfde betekent als ‘non existent’. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt voor gevallen als het onderhavige mee dat de nietigheid van de beslissing van de kamer alleen kan worden ingeroepen in het kader van een daartegen openstaand rechtsmiddel en dat is (in dit geval) hoger beroep bij dit hof.
Verder is het hof van oordeel dat [notaris Z] het ‘verweer van nietigheid van de bestreden beslissing’ ook in dit stadium van de procedure, bij e-mail van 19 juni 2017, nog heeft kunnen opwerpen en dat daarmee aan de door de Hoge Raad gestelde voorwaarde is voldaan. Het hof zal dus de bestreden beslissing vernietigen.
Nu het hoger beroep (ook) ertoe strekt om onregelmatigheden in de eerste aanleg te herstellen en het hof in hoger beroep de zaak op de voet van artikel 107 lid 4 Wna opnieuw in volle omvang behandelt, zal het hof de zaak zelf afdoen. Voor verwijzing van de zaak naar de kamer voor het Notariaat Arnhem-Leeuwarden of verwijzing naar een kamer in een ander ressort, zijn onvoldoende gronden gesteld of gebleken.
Klachtonderdeel i.
6.5.
Klachtonderdeel i. houdt verband met de declaratie en is ingediend naar aanleiding van de declaratie van de notaris. Dat betekent nog niet dat sprake is van een declaratiegeschil dat door de geschillencommissie zou moeten worden beoordeeld. Dit klachtonderdeel ziet op het handelen van de notaris als waarnemer; [notaris Z] voert aan dat dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar is. [notaris Z] is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
6.6.
Het verwijt dat [notaris Z] de notaris in dit klachtonderdeel maakt, slaagt naar het oordeel van het hof niet. Het door [notaris Z] geciteerde gedeelte uit de door hem genoemde uitspraak van dit hof ziet op de vraag op welke manier in dat geval moet worden omgegaan met reisuren. In die uitspraak kan naar het oordeel van het hof niet de strikte regel worden gelezen dat alleen
ten kantore vande waargenomen notaris gewerkte uren kunnen worden gedeclareerd.
6.7.
Ten aanzien van de stelling van [notaris Z] dat de notaris onnodige werkzaamheden heeft verricht, overweegt het hof als volgt. De waarneming van de notaris betrof een ‘zware waarneming’. Een dergelijke waarneming ziet op het geheel van werkzaamheden en brengt aldus een veelomvattende verantwoordelijkheid met zich. Dat houdt ook in dat de waarnemer op afstand instructies kan geven aan de werknemers van het kantoor en dat hij voor wat betreft de akten die door een lichte waarnemer worden gepasseerd, de instructie kan geven dat concepten eerst aan hem worden voorgelegd (hetgeen de notaris in casu blijkbaar heeft gedaan). Het hof acht de werkwijze van de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.8.
Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel i. ongegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.9.
Het hof is van oordeel dat ook klachtonderdeel ii. ongegrond is. Uit de overgelegde stukken en hetgeen de notaris daarover tijdens de zitting heeft verklaard, valt niet af te leiden dat de notaris [notaris Z] onder druk heeft gezet zijn ontslag in te dienen. Wel valt uit de overgelegde stukken op te maken dat met [notaris Z] is gesproken over ontslagname. In de gegeven situatie acht het hof dat niet vreemd en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.10.
Het hof merkt nog op dat het feit dat [notaris Z] bij onherroepelijk arrest van 13 maart 2017 (zie 3.2.9.) is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, niet relevant is voor de beoordeling van de klachtonderdelen.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
verklaart de klachtonderdelen i. en ii. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. F.J.P.M. Haas, J.H. Lieber en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017 door de rolraadsheer.