ECLI:NL:GHAMS:2017:4321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
200.140.508/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst op grond van art. 1:88 en 1:89 BW na bewijsvermoeden ontzenuwd

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 17 maart 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant had beroep gedaan op vernietiging van een leaseovereenkomst op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft in het tussenarrest bepaald dat de appellant tegenbewijs mocht leveren tegen het vermoeden dat zijn echtgenote meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Na het horen van getuigen, waaronder de echtgenote van de appellant, concludeerde het hof dat het bewijsvermoeden voldoende was ontzenuwd. De getuigenverklaringen gaven aan dat de echtgenote niet op de hoogte was van de financiële transacties en dat de appellant zonder haar medeweten de leaseovereenkomst was aangegaan. Het hof oordeelde dat Dexia niet voldoende feiten had aangedragen om het beroep op verjaring te onderbouwen. De vordering van de appellant werd toegewezen, en het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep. Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant op grond van de leaseovereenkomst had betaald, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.140.508/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1372305 DX EXPL 12-367
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Op 17 maart 2015 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Ingevolge dat arrest zijn op 18 mei 2015 twee getuigen gehoord; het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Vervolgens hebben beide partijen elk een memorie na enquête genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

3.1
In het tussenarrest heeft het hof beslist dat de brief van 14 februari 2005 niet kwalificeert als vernietigingsbrief en [appellant] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zijn echtgenote meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd bij brief van 29 april 2006 met het bestaan van de onderhavige leaseovereenkomst bekend is geworden wegens de betalingen aan Dexia op grond van de leaseovereenkomst vanaf hun en/of-rekening. In dat verband zijn [appellant] en zijn echtgenote als getuigen gehoord.
3.2
Uit de verklaringen van de echtelieden volgt eenduidig en consistent dat [appellant] in de periode 2002-2006 het beheer over de financiën voerde, zonder daarover met zijn echtgenote overleg te voeren. Zo was zij niet op de hoogte van het overboeken van de omvangrijke vooruitbetaling aan Dexia van de spaarrekening naar de en/of-rekening en vervolgens naar Dexia. Dat zij wel wist dat er op enigerlei, voor haar niet duidelijke, wijze voor de kinderen werd gespaard valt in redelijkheid niet te beschouwen als relevante betrokkenheid bij het financieel beheer. Uit de verklaringen volgt verder dat zij de brieven van de bank terzake van de en/of-rekening niet opende en ook niet de afschriften bekeek. Beide getuigen verklaren dat [appellant] in augustus 2004 zijn echtgenote op de hoogte heeft gesteld, waarna eerst de brief van 14 februari 2005 en vervolgens die van 29 april 2006 is opgesteld. In dat verband is de bevestiging van de aanmelding bij de stichting Leaseverlies van september 2004 overgelegd. Een en ander leidt tot het oordeel dat het bewijsvermoeden voldoende is ontzenuwd.
Op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, kan niet worden vastgesteld dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 29 april 2006 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Dexia heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid erop gewezen dat de echtgenote van [appellant] bij het gesprek met de tussenpersoon in april 2002 aanwezig was. Daartegenover hebben de echtelieden echter gesteld dat zij in eerste instantie niet in zee wilden gaan met Dexia en dat [appellant] pas enige tijd later, na telefonisch door Dexia te zijn benaderd en zonder medeweten van zijn echtgenote, zelfstandig besloot tot het aangaan van onderhavige leaseovereenkomst. Voor het overige brengt Dexia veronderstellingen naar voren, geen feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat haar beroep op verjaring desondanks opgaat. De inconsistenties die Dexia opmerkt, zijn, mede in aanmerking genomen het tijdsverloop sedert de gebeurtenissen, niet zodanig dat zij afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen.
3.3
Gelet op het voorgaande slaagt grief 2 en zal de vordering van [appellant] worden toegewezen. De overige grieven behoeven geen behandeling. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal, overeenkomstig het betoog van Dexia, worden bepaald op 14 dagen na – de gestelde en door [appellant] niet betwiste – datum van ontvangst van de vernietigingsbrief door Dexia op 16 mei 2006, derhalve op 30 mei 2006. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de onderhavige leaseovereenkomst met nummer [nummer] rechtsgeldig is vernietigd op grond van art. 1:88 en 1:89 BW en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te verminderen met hetgeen op grond van de leaseovereenkomst van Dexia is ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 30 mei 2006 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] begroot op € 163,64 aan verschotten en € 250,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden begroot op € 400,82 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp en M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.