Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
1. ALGEMEEN
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Zaanstad. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 224.000, maar na bezwaar van de belanghebbende heeft de rechtbank deze waarde verlaagd naar € 215.000. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een waarde van € 191.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft zijn incidenteel hoger beroep ingetrokken en stelt dat de waarde eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
Tijdens de zitting op 12 oktober 2017 zijn beide partijen verschenen, en de belanghebbende heeft een rapport van een taxateur ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. Het Hof heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de waarde te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 215.000 in goede justitie is en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de waarde lager dient te zijn. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 990.
De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.