ECLI:NL:GHAMS:2017:4292
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak bijstandsfraude wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor bijstandsfraude, omdat hij zou hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen. De tenlastelegging betrof het niet opgeven van zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres in Amstelveen, terwijl hij daar volgens de aanklacht niet verbleef. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf, maar de raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het adres in Amstelveen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 augustus 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf april 2010 zijn hoofdverblijf bij zijn moeder in Amstelveen had. Het hof heeft de getuigenverklaringen van de advocaat-generaal als onvoldoende concreet en eenduidig beoordeeld. De verklaringen gaven niet duidelijk aan of de getuigen zich de situatie voor of na april 2010 herinnerden. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van de onduidelijkheid in de getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachte zelf, die voldoende aannemelijk maakten dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.