ECLI:NL:GHAMS:2017:4292

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
23-002860-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bijstandsfraude wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor bijstandsfraude, omdat hij zou hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen. De tenlastelegging betrof het niet opgeven van zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres in Amstelveen, terwijl hij daar volgens de aanklacht niet verbleef. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf, maar de raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het adres in Amstelveen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 augustus 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf april 2010 zijn hoofdverblijf bij zijn moeder in Amstelveen had. Het hof heeft de getuigenverklaringen van de advocaat-generaal als onvoldoende concreet en eenduidig beoordeeld. De verklaringen gaven niet duidelijk aan of de getuigen zich de situatie voor of na april 2010 herinnerden. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van de onduidelijkheid in de getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachte zelf, die voldoende aannemelijk maakten dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002860-14
datum uitspraak: 12 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-690074-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 06 april 2010 tot en met 11 mei 2011 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of IJlst, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam en/of Amstelveen, immers heeft hij, verdachte, (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij niet op het uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven, althans niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en/of heeft gehad, zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Volgens de advocaat-generaal had de verdachte niet zijn hoofdverblijf op het opgegeven uitkeringsadres in Amstelveen en zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het adres [adres 2] te Amstelveen. Volgens de raadsman hebben de getuigen onvoldoende zicht gehad op wat zich in huize [verdachte] afspeelde en kunnen deze niet tot bewijs leiden van het tenlastegelegde. De verdachte ontving post op voornoemd adres en uit de bankafschriften blijkt dat de verdachte veelvuldig pinde in Amstelveen. Daar komt volgens de raadsman bij dat een motief ontbreekt voor het ten onrechte opgeven van een verblijf in Amstelveen, aangezien de verdachte in IJlst een hogere bijstandsuitkering ontving. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat gedurende de periode dat de verdachte een uitkering had in Amstelveen er meerdere controles voor het recht op bijstand hebben plaatsgevonden en dat de conclusie telkens was dat de verdachte woonachtig was op het adres [adres 2] te Amstelveen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte had tussen januari en april 2010 zijn verblijf in IJlst. In de periode van 6 april 2010 tot 11 mei 2011 stond hij ingeschreven op het adres [adres 2] te Amstelveen, waar zijn moeder woonde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf april 2010 zijn hoofdverblijf ook daadwerkelijk bij zijn moeder in Amstelveen heeft gehad. De door de advocaat-generaal bedoelde getuigenverklaringen zijn niet eenduidig en onvoldoende concreet gedetailleerd. Niet altijd is duidelijk of zij betrekking hebben op de periode voor of na april 2010. Gelet voorts op de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaringen, waaronder zijn toelichting waarom hij in die periode ook vaak in IJlst was, is mogelijk dat bij getuigen de onjuiste indruk is ontstaan dat de verdachte niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres in Amstelveen in de periode 6 april 2010 tot en met 11 mei 2011. Dit is dan ook niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2017.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]