In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 21 juni 2016, waarin hij was veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl hem de rijbevoegdheid was ontzegd. De tenlastelegging betrof een incident op 19 maart 2016 te Schiphol, waar de verdachte een auto bestuurde terwijl hij wist dat hem deze bevoegdheid was ontnomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 augustus 2015 op de hoogte was gesteld van de ontzegging van zijn rijbevoegdheid, en dat hij bij zijn aanhouding op 19 maart 2016 had verklaard dat hij eerder papieren over zijn rijbevoegdheid had ontvangen. Het hof verwierp het bewijsverweer van de raadsman, die stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de ontzegging.
Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman vroeg om een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof weegt de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee in zijn beslissing. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf van twee weken opgelegd, waarbij het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet voldoende achtte om van deze straf af te wijken. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht.