ECLI:NL:GHAMS:2017:4270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
23-004294-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis wegens belediging van ambtenaren in functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976, was aangeklaagd voor het beledigen van twee politieambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie op 19 augustus 2016 in Zaandam. De tenlastelegging omvatte beledigende uitspraken en het spugen in het gezicht van een van de ambtenaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte de verdachte schuldig aan eenvoudige belediging van de ambtenaren in functie en heeft de verdachte strafbaar verklaard. De raadsman voerde aan dat de verdachte gedrogeerd was, maar het hof verwierp dit verweer als onaannemelijk. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof matigde deze straf tot 40 uren taakstraf en 20 dagen hechtenis. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van €150 aan de benadeelde partij toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de belediging. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004294-16
datum uitspraak: 9 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2016 in de strafzaak onder
parketnummer 15-172084-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerlijers! Kankerhoer" en/of die [slachtoffer 1] in het gezicht/tegen het hoofd te spugen, althans woorden en/of (een) feitelijkhe(i)d(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 2:
hij op 19 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerhoer! Kankerwijf!, Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 19 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (mondeling) heeft beledigd, door hem toe te voegen: "Kankerlijers!" en die [slachtoffer 1] in het gezicht spugen;
feit 2:
hij op 19 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "Kankerhoer! Kankerwijf!, Kankerlijer".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, omdat hij gedrogeerd moet zijn geweest door GHB die buiten zijn medeweten in zijn bier moet zijn gedaan. De raadsman heeft het hof verzocht, áls het hof deze lezing der gebeurtenissen aannemelijk acht, de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof deze, door en namens de verdachte geschetste toedracht onaannemelijk, omdat daarvoor geen enkel aanknopingspunt is te vinden in het dossier, zodat het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte geen straf op te leggen dan wel een taakstraf van minder lange duur dan de politierechter in eerste aanleg heeft opgelegd. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman gewezen op eerder door het hof gedane uitspraken in vergelijkbare zaken, op het gebrek aan draagkracht van de verdachte hetgeen het opleggen van een geldboete in de weg staat en op het feit dat de verdachte de laatste jaren amper strafbare feiten heeft gepleegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieambtenaren in functie. Daarbij heeft de verdachte een van de politieambtenaren in het gezicht gespuugd. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het bevoegd gezag. Dit is temeer verwerpelijk omdat de politieambtenaren trachten de verdachte te begeleiden naar het ziekenhuis vanwege diens zorgwekkende gezondheidstoestand.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte meegewogen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2017, eerder ter zake van vele strafbare feiten, waaronder belediging van een ambtenaar in functie, onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een omtrent de verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van
7 november 2016.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die het hof in soortgelijke zaken pleegt op te leggen, ziet het hof aanleiding de duur van de door de politierechter opgelegde taakstraf te matigen. Toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman bepleit, doet geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150 (honderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150 (honderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M.M.H.P. Houben en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van L. Bähr, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 augustus 2017.
Mr. M.M.H.P. Houben en mr. M.L.M. van der Voet zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.