ECLI:NL:GHAMS:2017:4155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
200.091.387/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot terugbetaling van renteloze lening door Varde Investments (Ireland) Limited

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen twee geïntimeerden. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 28 maart 2017, waarin het hof had overwogen dat het voornemen bestond om terug te komen op een bindende eindbeslissing. Varde heeft in deze procedure een akte na tussenarrest ingediend, waarop de geïntimeerden hebben gereageerd met een antwoordakte. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te verduidelijken met betrekking tot de rechtsgeldigheid van een overeenkomst en de betaling van een renteloze lening.

Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is en dat de geïntimeerden onvoldoende hebben aangetoond dat de restschuld niet is betaald. De vordering van Varde tot terugbetaling van de hoofdsom van de renteloze lening, alsook de wettelijke rente, is door het hof toegewezen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de geïntimeerden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.368,74 aan Varde, plus rente en proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de geïntimeerden onmiddellijk moeten voldoen aan de veroordeling, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.091.387/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1130942 / DX EXPL 10/189
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2017
inzake
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
appellante in principaal appel,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel,
tevens appellanten in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Varde en [geïntimeerden] (afzonderlijk [geïntimeerde 1] respectievelijk Beijer) genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 28 maart 2017 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft Varde een akte na tussenarrest genomen. [geïntimeerden] hebben vervolgens een antwoordakte na tussenarrest met producties genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat hij voornemens is terug te komen op zijn bindende eindbeslissing in rov. 3.6 van het tussenarrest van 25 september 2012 en heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
2.2
Varde kan zich vinden in het voornemen van het hof en meent dat zulks rechtens juist is. Voor het overige refereert zij zich aan het oordeel van het hof.
2.3
[geïntimeerden] kunnen zich niet vinden in het voornemen van het hof.
Zij voeren daartegen onder meer aan dat [X] veronderstelt dat de restschuld niet is betaald middels de renteloze lening. Zij verwijzen in dat verband naar de conclusie van antwoord, onder 13 (productie 10 bij antwoordakte na tussenarrest) in de procedure [geïntimeerde 2] - [X] . [X] stelt daar ‘dat [geïntimeerde 1] door acceptatie van het [X] Aanbod gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij afloop van de Overeenkomst de geleaste effecten te verkopen en het eventuele tekort op de hoofdsom gespreid af te betalen door middel van een renteloze lening.’
2.4
Voor zover uit dit laatste al zou kunnen worden afgeleid dat [X] ervan uitgaat dat met de renteloze lening niet de restschuld is betaald, laat het slot van die paragraaf daarover geen misverstand bestaan. [X] schrijft daar: ‘De Bank heeft vervolgens de eindafrekening bij de Overeenkomst (…) opgemaakt en aan [geïntimeerde 1] verstuurd. Op de eindafrekening stonden tevens de specificaties van de renteloze lening (…) [geïntimeerde 1] heeft geen enkele termijn van de lening aan de Bank voldaan.’ Bovendien heeft [X] een brief aan [geïntimeerde 1] gestuurd, waarin zij aan [geïntimeerde 1] meedeelt dat zij een renteloze lening aan [geïntimeerde 1] verstrekt en dat met de renteloze lening zijn restschuld wordt afgelost (zie het tussenarrest onder 2.3). Aan die brief besteden [geïntimeerden] geen aandacht, hetgeen wel op hun weg had gelegen. Gezien het vorenstaande hebben [geïntimeerden] hun stelling dat [X] het standpunt inneemt dat [geïntimeerde 1] de restschuld niet aan [X] heeft betaald onvoldoende toegelicht en wordt niet toegekomen aan hun bewijsaanbod.
2.5
Het hof is van oordeel dat de overeenkomst [X] Aanbod wel rechtsgeldig is en dat [geïntimeerde 1] daarin afstand van zijn rechten heeft kunnen doen en ook heeft gedaan. Dat er, doordat [geïntimeerde 2] de overeenkomst [X] Aanbod niet heeft meegetekend, onzekerheid is blijven bestaan over de rechtsgeldigheid van de leaseoverkomst, betekent niet dat, zoals [geïntimeerden] betogen, [geïntimeerde 1] niet is gebonden. Dat ‘de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzet’ dat [geïntimeerde 1] is gebonden, is onvoldoende toegelicht en ziet eraan voorbij dat [geïntimeerde 2] een vordering uit onverschuldigde betaling op [X] heeft.
2.6.
Op de
exceptio plurium litis consortiumkan in onderhavige procedure geen beroep worden gedaan omdat alle partijen die in eerste instantie in de procedure zijn betrokken ook in het hoger beroep zijn betrokken. [X] behoorde niet tot die partijen.
2.7
Het hof ziet geen grond om in afwachting van de eventuele herroeping van het arrest van dit hof in de zaak [geïntimeerde 1] - [X] , onderhavige zaak aan te houden. De beslissing in deze zaak staat los van de procedure na eventuele herroeping.
2.8
Hetgeen [geïntimeerden] hebben aangevoerd, brengt geen wijziging in het voornemen van het hof om terug te komen op zijn bindende eindbeslissing in rov. 3.6 van het tussenarrest van 25 september 2012. Het gevolg daarvan is dat grief II in principaal appel (alsnog) slaagt en dat anders dan het hof in het kader van grief I in principaal appel heeft overwogen de vraag of Beijer de leaseovereenkomst tijdig rechtsgeldig heeft vernietigd in de onderhavige procedure niet van doorslaggevend belang is. De vernietiging van de leaseovereenkomst ontslaat [geïntimeerde 1] , zoals Varde in grief II terecht aanvoert, niet van zijn verplichting om de Renteloze Lening aan Varde terug te betalen. Dat betekent dat Varde uit hoofde van de hoofdsom van de Renteloze Lening een vordering van € 11.368,74 op [geïntimeerde 1] heeft. Varde vordert de wettelijke rente vanaf 22 februari 2007 (zie conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermindering van eis, onder 8). Uit productie 4 bij inleidende dagvaarding volgt echter dat Varde een bedrag aan wettelijke rente van € 608,97 vordert en dat [geïntimeerde 1] jegens Varde vier weken na 29 februari 2008 in verzuim is; zie in dat verband ook de conclusie van antwoord, onder 4.4, waarin [geïntimeerden] betogen dat uit de bij de inleidende dagvaarding gevoegde producties volgt dat er op zijn vroegst pas vier weken na sommatie op 15 februari 2008, bedoeld zal zijn 29 februari 2008, sprake was van verzuim. Op grond van het vorenstaande is naast een bedrag aan wettelijke rente van € 608,97, de wettelijke rente over de hoofdsom van € 11.368,74 verschuldigd vanaf 28 maart 2008. Varde vordert een bedrag van € 1.725,73 aan buitengerechtelijke kosten, zo volgt uit de inleidende dagvaarding onder 11. [geïntimeerden] betwisten genoemd bedrag. Het hof is van oordeel dat deze door Varde gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat, zo blijkt uit de door Varde bij inleidende dagvaarding overgelegde producties, de incassowerkzaamheden slechts betrekking hebben op het sturen van een aantal standaardbrieven. Ook het bedrag van € 136,13 ter zake van ´Invorderingskosten achterstand ZIL’ (zie conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, tevens houdende akte verminder van eis onder 7) is niet toewijsbaar, nu Varde dat bedrag niet heeft toegelicht.
[geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk stelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 6 april 2011;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] om aan Varde te betalen in hoofdsom een bedrag van € 11.368,74 en aan rente een bedrag van € 608,97, de hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van Varde gevallen en begroot die kosten in eerste aanleg op € 387,27 aan verschotten en € 400,- voor salaris en in hoger beroep op € 1.859,81 aan verschotten en € 1.788,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en J.W.A. Biemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.