In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor witwassen en had een aanzienlijk bedrag van meer dan € 26.000 in zijn bezit, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen van € 25.000 en € 1.200. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden geëist.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafmaat. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een lagere straf rechtvaardigden. Het hof legde een gevangenisstraf van vier weken op, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, en bevestigde de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen. Het hof overwoog dat het handelen van de verdachte de integriteit van het financieel en economisch verkeer aantastte en dat het bevorderen van criminele activiteiten door het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden niet getolereerd kan worden.
Daarnaast werd er een schending van de redelijke termijn vastgesteld, maar het hof besloot dat deze inbreuk niet leidde tot een andere beslissing over de straf. De in beslag genomen telefoon werd aan de verdachte teruggegeven. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de oudste raadsheer die buiten staat was om te ondertekenen.