ECLI:NL:GHAMS:2017:4128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
23-002772-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met lagere straf in witwaszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor witwassen en had een aanzienlijk bedrag van meer dan € 26.000 in zijn bezit, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen van € 25.000 en € 1.200. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden geëist.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafmaat. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een lagere straf rechtvaardigden. Het hof legde een gevangenisstraf van vier weken op, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, en bevestigde de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen. Het hof overwoog dat het handelen van de verdachte de integriteit van het financieel en economisch verkeer aantastte en dat het bevorderen van criminele activiteiten door het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden niet getolereerd kan worden.

Daarnaast werd er een schending van de redelijke termijn vastgesteld, maar het hof besloot dat deze inbreuk niet leidde tot een andere beslissing over de straf. De in beslag genomen telefoon werd aan de verdachte teruggegeven. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de oudste raadsheer die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002772-16
datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-674441-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
- de zinsnede “Hiertussen bevonden zich 30 biljetten van € 100, hetgeen geen gebruikelijke coupure is in het gewone betalingsverkeerd”, opgenomen in de vierde alinea op pagina 3 van het vonnis, weglaat;
- uit het op pagina 5 van het vonnis weergegeven bewijsmiddel, te weten het op 22 november 2013 door de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgemaakte proces-verbaal, de laatste alinea (“Ik ga een auto kopen in Nederland” tot en met “ik heb daar dus ook geen bewijs van”) schrapt;
- het vonnis met het hieronder weergegeven bewijsmiddel aanvult.

Aanvullend bewijsmiddel

Een proces-verbaal met nummer 2013289122 van 4 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt
door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina 0011).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 22 november 2013 om 20:35 uur werd aangehouden op de openbare weg de Prins Hendrikkade te Amsterdam als verdachte [verdachte] .

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en verbeurdverklaring van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 25.000 en € 1.200.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en verbeurdverklaring zoals door de rechtbank beslist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft ruim € 26.000 voorhanden gehad en verborgen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Door aan opbrengsten
van misdrijven een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Ten aanzien van de gestelde schending van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. De inleidende dagvaarding is niet in persoon aan de verdachte betekend en de verdachte is niet in verzekering gesteld geweest. Als aanvang van de redelijke termijn stelt het hof vast 22 november 2013, de datum waarop eerdergenoemd geldbedrag in beslag is genomen. Aan die omstandigheid heeft de verdachte in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat tegen hem een strafrechtelijke vervolging zou worden ingesteld. Op 15 juli 2016 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet evenwel op de duur van de behandeling hoger beroep, waardoor met de behandeling van de zaak in totaal minder dan vier jaren is gemoeid, zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon (nummer 1 op de beslaglijst) behoort de verdachte toe. Deze dient aan hem te worden teruggegeven.
De onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 25.000 en € 1.200 (nummers
2 en 3 op de beslaglijst), die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met betrekking tot deze geldbedragen is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. een zwarte Samsung telefoon (4651012).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. Geld: € 25.000 (4651055)
3. Geld: € 1.200 (4651006).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2017.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.