ECLI:NL:GHAMS:2017:4122

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
200.206.432/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over betekening arrest en nakosten

In deze zaak heeft klaagster, een appellante, op 29 december 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 29 november 2016, waarin haar klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond werd verklaard. Klaagster betwistte dat de gerechtsdeurwaarders bevoegd waren om het arrest te betekenen en dat zij nakosten in rekening mochten brengen. Het hof heeft de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar zij hebben hiervan geen gebruikgemaakt. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2017 heeft klaagster haar standpunt toegelicht, terwijl de gerechtsdeurwaarders enkel gerepresenteerd werden door gerechtsdeurwaarder 1.

Klaagster heeft in haar klacht aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders onterecht tot betekening van het arrest zijn overgegaan en dat zij onterecht nakosten in rekening hebben gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders niet op de hoogte waren van een betalingsregeling die klaagster had getroffen en dat zij niet wisten van de door klaagster gedane betalingen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk niet te verwijten waren voor de betekening van het arrest. Wat betreft de nakosten oordeelde het hof dat de gerechtsdeurwaarders deze kosten in rekening mochten brengen, omdat klaagster geen bezwaar had gemaakt tegen de hoogte van de nakosten voorafgaand aan de betekening.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beslissing van de kamer bevestigd, waarbij de klacht van klaagster ongegrond werd verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017 door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.206.432/01 GDW
nummer eerste aanleg : 578.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 oktober 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
1. [naam] ,
2. [naam] ,
gerechtsdeurwaarders te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 29 december 2016 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 29 november 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:163). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerden (hierna tezamen te noemen: de gerechtsdeurwaarders en afzonderlijk te noemen: gerechtsdeurwaarder 1 en gerechtsdeurwaarder 2) ongegrond verklaard.
1.2.
Het hof heeft de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid heeft gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar de gerechtsdeurwaarders hebben daarvan geen gebruikgemaakt.
1.3.
Bij fax van 24 mei 2017 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het feit dat de gerechtsdeurwaarders niet uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting verweer hebben gevoerd en heeft zij zich verzet tegen een mondeling of schriftelijk verweer ter zitting.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2017. Namens klaagster is haar gemachtigde verschenen. Namens de gerechtsdeurwaarders is gerechtsdeurwaarder 1 verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Voorafgaand aan de zitting is deze pleitnota per fax aan het hof toegezonden.
1.5.
Bij brief van 31 juli 2017 heeft klaagster een verzoek gedaan tot wraking van de fungerend voorzitter mr. J.C.W. Rang.
1.6.
Bij beslissing tot verwijzing van 2 augustus 2017 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’, de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
1.7.
Bij beslissing van 29 september 2017 heeft de laatstgenoemde wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Rang afgewezen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij arrest van 17 februari 2015 van het hof Den Haag (verder: het arrest) in een procedure tussen haar en de Vereniging van Eigenaren waarvan zij lid is, is klaagster onder meer veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep ad € 1.631,-.
3.2.2.
Bij brief van 17 februari 2015 heeft de advocaat van de wederpartij, [naam] , (verder: mr. [X] ) de toenmalige advocaat van klaagster, [naam] , (verder: mr. [Y] ) verzocht ervoor zorg te dragen dat aan de proceskostenveroordeling binnen acht dagen zou worden voldaan door overmaking naar de derdengeldrekening van haar kantoor, bij gebreke waarvan de gerechtsdeurwaarder het arrest zou betekenen en executeren.
3.2.3.
Klaagster heeft op 18 maart 2015, 24 april 2015 en 8 juni 2015 bedragen van telkens
€ 200,- op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. [X] overgemaakt.
3.2.4.
Bij brief van 11 mei 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een specificatie inzake de proceskostenveroordeling aan klaagster doen toekomen. In deze specificatie is naast het bedrag van de proceskostenveroordeling van € 1.631,- een bedrag van € 100,- aan nakosten opgenomen.
3.2.5.
Op 22 juni 2015 heeft een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verbonden toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder de grosse van het arrest aan klaagster betekend met bevel tot betaling binnen twee dagen na die datum van een bedrag van in totaal € 1.823,62
(€ 1.631,- aan proceskosten, € 100,- aan nakosten en € 92,62 aan explootkosten).
3.2.6.
Bij brief van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders onder meer laten weten dat zij ten onrechte tot betekening van het arrest waren overgegaan en ten onrechte nakosten in rekening hadden gebracht. Vervolgens heeft klaagster op 1 juli 2015 haar klacht bij de kamer ingediend.
3.2.7.
Bij e-mail van 18 oktober 2016 heeft mr. [X] aan gerechtsdeurwaarder 1 laten weten dat hij in deze zaak geen betalingsregeling met (de advocaat van) klaagster had getroffen en dat hij de van klaagster ontvangen betalingen aan gerechtsdeurwaarder 1 had doorgestort, ervan uitgaande dat deze betalingen zagen op zijn aanschrijving van 17 februari 2015 tot betaling van de proceskosten.
3.2.8.
Naar aanleiding van een eerdere klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarders over de door de gerechtsdeurwaarders bij klaagster in rekening gebrachte nakosten met betrekking tot een ander vonnis, heeft het hof bij beslissing van 24 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1026) onder meer geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte van klaagster betaling van nasalaris hadden gevorderd, aangezien klaagster had betwist deze kosten verschuldigd te zijn. Op dit punt kon de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De kamer was tot dezelfde beslissing gekomen (beslissing van 4 maart 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:77).

4.Standpunt van klaagster

De klacht van klaagster valt, samengevat, in de volgende onderdelen uiteen.
i. De gerechtsdeurwaarders zijn ten onrechte tot betekening van het arrest overgegaan.
ii. De gerechtsdeurwaarders hebben ten onrechte nakosten in rekening gebracht.
Ad i) Met de secretaresse van mr. [X] heeft de gemachtigde van klaagster op 3 maart 2015 telefonisch een betalingsregeling getroffen. Afgesproken is dat klaagster maandelijks een bedrag van € 200,- zou gaan betalen. De secretaresse heeft dat afgestemd met mr. [X] . De gerechtsdeurwaarders waren niet bevoegd om namens de wederpartij de proceskosten te vorderen, omdat deze kosten aan mr. [X] toekwamen. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders niet aangetoond dat zij van de wederpartij opdracht hadden gekregen tot betekening van het arrest over te gaan. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders geen rekening gehouden met de door klaagster gedane betalingen. Door deze handelwijze hebben de gerechtsdeurwaarders onnodige kosten gemaakt en ongeoorloofde druk op klaagster uitgeoefend.
Ad ii) Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarders bij brief van 26 mei 2015 laten weten dat zij niet gerechtigd waren om nakosten te vorderen. Deze kosten waren immers niet toegewezen in het arrest en de gerechtsdeurwaarders hadden evenmin een bevelschrift gevraagd om deze kosten in rekening te mogen brengen. Bij brief van 26 juni 2015 zijn de gerechtsdeurwaarders hierover nogmaals aangeschreven door de gemachtigde van klaagster. Op beide brieven is geen reactie gekomen. Het voorgaande betekent dat de gerechtsdeurwaarders hun verwijtbare handelwijze na genoemde uitspraak van het hof van 24 maart 2015 hebben voortgezet.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Hun standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Formeel
Gang van zaken eerste aanleg
6.1.
In haar beroepschrift heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg, in het bijzonder dat (i) het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarders eerste aanleg bij de processtukken is gevoegd, terwijl dit verweerschrift buiten de gestelde termijn was ingediend, (ii) de kamer het verzoek van klaagster tot aanhouding van de zitting niet heeft behandeld en (iii) klaagster ter zitting onvoldoende gelegenheid is geboden haar standpunt toe te lichten. Deze bezwaren behoeven geen bespreking, nu, wat ook zij van het processuele verloop in eerste aanleg en de beslissingen van de kamer op dat punt, klaagster (c.q. haar gemachtigde) in hoger beroep alles naar voren heeft kunnen brengen wat haar voor de beoordeling van haar klacht dienstig voorkomt.
Verweer in hoger beroep
6.2.
Klaagster heeft in hoger beroep aangevoerd dat een mondeling verweer van de gerechtsdeurwaarders ter zitting in strijd is met het van toepassing zijnde procesreglement en daarnaast onaanvaardbaar is. Klaagster acht het van cruciaal belang dat zij voorafgaand aan de zitting op de hoogte is van het verweer van de gerechtsdeurwaarders.
6.3.
Artikel 1.2.3.3.5 van het van toepassing zijnde Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven bepaalt dat indien geen verweerschrift in hoger beroep is ingediend op de zitting mondeling verweer kan worden gevoerd. Aldus stond het de gerechtsdeurwaarders vrij eerst ter zitting in hoger beroep hun standpunt toe te lichten. Dat dit onaanvaardbaar zou zijn, is onvoldoende door klaagster toegelicht. Aan dit bezwaar van klaagster wordt daarom voorbij gegaan.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel i.
6.4.
Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders ervan op de hoogte waren dat in deze zaak een betalingsregeling zou zijn getroffen en evenmin dat zij wisten van de door klaagster gedane betalingen. Dat de gerechtsdeurwaarders op 22 juni 2015 zijn overgegaan tot betekening van de grosse van het arrest aan klaagster valt hun daarom tuchtrechtelijk niet te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.5.
De kamer heeft bij de beoordeling van dit klachtonderdeel terecht als uitgangspunt genomen dat het is toegestaan dat een partij, die beschikt over een gerechtelijke uitspraak waarin te harer gunste een proceskostenveroordeling is uitgesproken, bij aanvang van de executie nakosten in rekening brengt, zonder dat de nakosten bij voorbaat in die uitspraak of nadien bij bevelschrift, door de rechter zijn begroot en dat alleen in het geval de geëxecuteerde de hoogte van die nakosten betwist, de executant deze alsnog dient te laten begroten.
6.6.
De gerechtsdeurwaarders hebben betwist dat zij de brief van klaagster van 26 mei 2015 hebben ontvangen. Dat hebben zij ook al in eerste aanleg gedaan, waarna klaagster in de gelegenheid was om een kopie van die brief in het geding te brengen. Dat heeft zij echter niet gedaan. In hoger beroep heeft klaagster de door haar aangehaalde brief van 26 mei 2015 evenmin in het geding gebracht. Door het hof kan niet worden vastgesteld dat klaagster voorafgaand aan de betekening van het arrest op 22 juni 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de nakosten. Dit betekent dat het de gerechtsdeurwaarders op dat moment was toegestaan om deze kosten in rekening te brengen.
6.7.
De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarders de nakosten niet in rekening hadden mogen brengen omdat klaagster in de eerdere procedure te kennen had gegeven dat zij nooit nasalaris zou betalen, kan haar niet baten, gelet op wat hiervoor in 6.5. is overwogen.
6.8.
De vraag of klaagster door middel van de brief van 26 juni 2015 van de gemachtigde van klaagster aan de gerechtsdeurwaarders (zie 3.2.6.) al dan niet bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de nakosten kan in het midden blijven, omdat deze brief dateert van na de datum van betekening. Op 1 juli 2015 heeft klaagster haar klacht bij de kamer ingediend. Dat de gerechtsdeurwaarders eerst bij verweerschrift in eerste aanleg hebben gereageerd op de brief van 26 juni 2015 van de gemachtigde van klaagster is in dit geval - gelet op de lopende tuchtprocedure en de eerdere tuchtprocedure waarin de kwestie van de nakosten eveneens aan de orde is geweest - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel ii. is eveneens ongegrond.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017 door de rolraadsheer.