ECLI:NL:GHAMS:2017:411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
23-003351-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitvoer van cocaïne en heroïne naar België met medeplegen en voorhanden hebben van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot uitvoer van 55,4 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne naar België, alsmede het voorhanden hebben van deze verdovende middelen. De zaak is onderzocht tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 31 januari 2017, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte zowel het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van de drugs als het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het drugstransport. De verdachte had een actieve rol in de voorbereidingen en het vervoer van de verdovende middelen. Tijdens het onderzoek zijn verschillende observaties en verklaringen van medeverdachten gebruikt als bewijs. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het primair ten laste gelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het hof achtte de verdachte wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot uitvoer en het voorhanden hebben van de drugs.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 maanden, maar het hof besloot tot een lagere straf van 50 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat het bij een poging was gebleven. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in harddrugs voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-003351-15
datum uitspraak: 14 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-730024-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval in Nederland, en/of in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een auto gehuurd en/of
- ( vervolgens) twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne in die auto geplaatst en/of
- ( vervolgens) die hoeveelheid cocaïne in die auto vervoerd met bestemming 'Saint Ghilain' te België;
1.
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval in Nederland, en/of in België ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een auto heeft/hebben gehuurd en/of
- ( vervolgens) twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto heeft/hebben geplaatst en/of
- ( vervolgens) die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto heeft/hebben vervoerd met bestemming 'Saint Ghilain' te België, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging en op bepaalde onderdelen tot een andere bewijsconstructie en bewijsoverweging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Gevoerd verweer

De raadsman heeft terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Hij heeft daartoe primair verzocht de vondst van de verdovende middelen in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] uit te sluiten van het bewijs, aangezien door de inzet van de (dynamische) verkeerscontrole sprake is van een ernstig vormverzuim.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in hetzelfde artikel omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden.
De enkele stelling dat zich in de onderhavige zaak een vormverzuim voordoet is derhalve ontoereikend. Nu het verweer onvoldoende is onderbouwd behoeft het naar het oordeel van het hof geen nadere bespreking, nog daargelaten dat dit – eventuele – vormverzuim de medeverdachte [medeverdachte 1] zou raken en de verdachte er, gezien de Schutznorm, dus niet met succes een beroep op zou kunnen doen.

Nadere bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Poging uitvoer cocaïne en heroïne
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de observaties volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende momenten op 23 februari 2015 in of in de nabijheid van het pand aan de [adres 2] te Amsterdam aanwezig zijn geweest. Naast de verdachte en zijn medeverdachten zijn ook andere, onbekend gebleven, personen het voornoemde pand in- en uit gegaan, dan wel zijn ze in de nabije omgeving van de [adres 2] waargenomen.
Naar aanleiding van de vele bewegingen en ontmoetingen van de verschillende personen rond het perceel aan de [adres 2] , het naar binnen en buiten gebracht worden van koffers, het kennelijk zware gewicht van de koffers bij het plaatsen daarvan in de huurauto (Kia) en de wijze waarop deze in de Kia werden geplaatst en afgedekt, ontstond bij de politie het vermoeden dat er mogelijk een levering van geld of verdovende middelen had plaatsgevonden. De politie trof na de verkeerscontrole van de Kia en van de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte 1] , in de achterbak van de Kia twee koffers aan, gevuld met vermoedelijk verdovende middelen. Uit forensisch onderzoek naar de verdovende middelen bleek later dat het om 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne ging.
Op het moment dat [medeverdachte 1] werd aangehouden, was in de Kia waarin hij reed een TomTom navigatiesysteem in werking en was de route naar Saint Ghislain in België als plaats van bestemming ingevoerd. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat hij van de verdachte de koffers naar een adres in België moest brengen en daar een beloning voor zou ontvangen van de verdachte.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat [medeverdachte 1] met de gehuurde Kia, met in de achterbak twee koffers gevuld met een grote hoeveelheid cocaïne en een kleinere hoeveelheid heroïne, op weg was naar België en acht derhalve een poging uitvoer van cocaïne en heroïne bewezen.
Medeplegen
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte is aan te merken als medepleger van deze poging tot uitvoer van voornoemde verdovende middelen.
De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in verschillende arresten van de Hoge Raad is benadrukt (vgl. o.a. ECLI:NL:HR:2014:3474).
Te denken valt onder meer aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep bekent de verdachte betrokkenheid bij het vervoer van een deel van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne, namelijk betrokkenheid bij 20 kilogram cocaïne. Van de overige cocaïne en heroïne had hij naar eigen zeggen geen weet. De verdediging heeft dan ook ten aanzien van het meerdere vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte als pleger dan wel als medepleger betrokken is geweest bij de overige cocaïne en heroïne.
Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
Kort na de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in de nabijheid van [medeverdachte 2] twee door midden gebogen c.q. gebroken mobiele telefoons (Blackberry’s) met daarop belastende chatberichten aangetroffen. Op één van de telefoons zijn alle chatgesprekken gevoerd door een gebruiker met de naam ‘ [naam 1] ’ en op de andere telefoon zijn alle chatgesprekken gevoerd door gebruiker ‘ [naam 2] ’. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de gebruiker was van één van de twee Blackberry’s en de naam ‘ [naam 2] ’ gebruikte en dat [medeverdachte 2] ‘ [naam 1] ’ was.
Uit de diverse in versluierde taal gevoerde chatgesprekken aangetroffen op de Blackberry van de verdachte volgt dat de verdachte (‘ [naam 2] ’) zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen. Het hof maakt dit onder meer op uit de chatgesprekken met de nummers 5, 7, 10, 14 en 15 waarin wordt gesproken over het leveren van kwalitatief goede dingen, hoeveelheid en kwaliteit van ‘kip’ en ‘varken’ – blijkens de vermelde prijs per hoeveelheid laat het zich aanzien dat dit versluierde benamingen zijn voor onder andere cocaïne en het verzamelen van papieren (geld).
Voorts blijkt uit diverse gesprekken dat de verdachte samen met anderen, onder wie [medeverdachte 2] , bezig was met het voorbereiden van het transport op 23 februari 2015. Dit volgt uit het chatgesprek met nummer 14 tussen ‘ [naam 2] ’ en gebruiker ‘ [naam 3] ’ over het komen met de taxi. Ook bericht de verdachte op de ochtend van het transport aan [medeverdachte 2] dat hij tot een uur of vier in de middag de tijd heeft om het klaar te maken. Uit de observaties blijkt dat in de middag van 23 februari 2015 door een taxi een koffer in de [adres 2] is gebracht, die door [medeverdachte 3] is aangenomen in het bijzijn van [medeverdachte 2] . De Kia waarin [medeverdachte 1] de met drugs gevulde koffers heeft vervoerd richting België is diezelfde middag na vier uur vertrokken.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hebben bij de politie verklaard dat de bijnaam van [medeverdachte 3] ‘ [naam 4] is. [medeverdachte 3] is op 23 februari 2015 in het pand aan de [adres 2] aangehouden en heeft één van de koffers met verdovende middelen naar de Kia gebracht en in de kofferbak getild. De verdachte en [medeverdachte 2] chatten meerdere keren over ‘[naam 4]’, het alias van [medeverdachte 3] . Op 23 februari 2015 stuurt de verdachte aan [medeverdachte 2] een bericht dat hij tegen ‘[naam 4]’ moet zeggen dat ze een paar handschoenen moeten kopen.
Op de avond van het transport op 23 februari 2015 vraagt ‘ [naam 5] ’ aan de verdachte of ‘die vriend’ al terug is. De verdachte antwoordt dat hij nog niet terug is en om 5.30 uur vertrokken is. [medeverdachte 1] is rond 17.05 uur vertrokken vanaf de [adres 2] naar België.
Het hof acht voorts van belang:
- Uit de waarnemingen en observaties volgt dat de verdachte op 23 februari 2015 op meerdere verschillende momenten (omstreeks 14.30 uur, 15.00 uur, 15.50 uur, 16.47 uur, 20.19 uur en 23.20 uur) in of in de nabijheid van de [adres 2] (van waaruit de koffers met verdovende middelen in de Kia zijn geplaatst) aanwezig is. De verdachte gaat drie keer het pand aan de [adres 2] binnen.
- De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de koffer in opdracht van de verdachte vanuit een taxi in ontvangst moest nemen en dat hij voor dit klusje 500 euro zou ontvangen. Bij de raadsheer-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep ontkent hij dit te hebben gezegd. Hij zou slechts door de verdachte als beveiliger zijn ingeschakeld. De verdediging heeft de betrouwbaarheid in twijfel getrokken van de verklaringen van [medeverdachte 2] , en dan met name die bij de raadsheer-commissaris, omdat die zijn afgelegd nadat [medeverdachte 2] in de gelegenheid was geweest om zijn verklaringen af te stemmen met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , die op dezelfde plaats als hij gedetineerd waren. Wat daarvan zij, het hof stelt vast dat de verklaring die [medeverdachte 2] op 25 februari 2015 bij de politie heeft afgelegd past bij de observaties die de politie deed in de Saffierstraat. [medeverdachte 2] loopt rond 16.13 uur met [medeverdachte 3] in de [adres 2] richting Diamantstraat, er wordt als enige voertuig een zwarte taxi gezien die stopt en uiteindelijk wegrijdt van de Saffierstraat naar de Smaragdstraat. [medeverdachte 2] is dan even uit het zicht en rond 16.15 uur staan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , laatstgenoemde met een grote zwarte harde plastic koffer, bij het portiek van [adres 2] , waar de zwarte koffer wordt binnengedragen. Het hof is van oordeel dat deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bruikbaar is voor het bewijs. Deze verklaring, mede in het licht van de geobserveerde gang van zaken, wijst op de directe betrokkenheid van de verdachte bij het drugstransport.
- Uit de chatberichten van de verdachte onder gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ in combinatie met de waarnemingen van politie volgt dat de verdachte een wezenlijke rol heeft gehad in de voorbereidingen van het transport op 23 februari 2015. De verdachte bericht op de dag van het transport aan [medeverdachte 2] dat hij tot vier uur de tijd heeft om ‘het klaar te maken’. Uit de berichten en handelingen van [medeverdachte 2] blijkt dat hij is belast met het verzamelen van de verdovende middelen ten behoeve van het transport. In de dagen daaraan voorafgaand stuurt de verdachte verschillende personen berichten met de vraag of zij verdovende middelen hebben.
- Dit blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte 3] bij de raadsheer-commissaris, waar hij heeft verklaard dat hij samen met de verdachte een koffer heeft gekocht, dat onbekende personen de pakketten in verschillende tasjes hebben binnengebracht in het huis aan de Saffierstraat en voorts dat de verdachte de pakketten zelf in de beide koffers heeft gelegd.
Van deze verklaring wordt door de raadsman van de verdachte gezegd dat deze verklaring onbetrouwbaar is, aangezien de verklaringen van [medeverdachte 3] afgelegd bij de politie en bij de raadsheer-commissaris tegenstrijdigheden en onjuistheden bevatten, en daarom van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof kan de raadsman niet volgen in zijn betoog, nu [medeverdachte 3] bij de raadsheer-commissaris verder ingaat op de rollen van de verdachte en [medeverdachte 2] , terwijl hij bij de politie hierover nog niet had verklaard. Bovendien heeft de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de koffer met [medeverdachte 3] heeft gekocht (‘in een winkel op de markt’). Anders dan de raadsman acht het hof de verklaring van [medeverdachte 3] geloofwaardig en bezigt deze voor het bewijs.
- Kort voor het vertrek van [medeverdachte 1] in de Kia Rio vertrekken de verdachte en [medeverdachte 2] in de Mazda MX5 van de verdachte. De verdachte en [medeverdachte 2] verklaren dat zij naar (de grens van) België zijn gereden. Dit wordt bevestigd door het sms-bericht ‘Welkom in België’ dat de verdachte op zijn telefoon heeft ontvangen om 18.37 uur. De medeverdachte [medeverdachte 1] , die op weg was naar Saint Ghislain in België, is bij Meerkerk aangehouden door de politie. In de kofferbak van de Kia Rio lagen twee koffers met daarin gesealde pakketten met naar later blijkt cocaïne en heroïne.
Naar aanleiding van het aantreffen van de koffers met gesealde pakketten met vermoedelijk cocaïne in de Kia wordt het pand aan de [adres 2] doorzocht. Tegen het einde van de doorzoeking rijdt de verdachte samen met [medeverdachte 2] in de [adres 2] zonder te stoppen. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte en [medeverdachte 2] bij het zien van de politie bij het pand aan de [adres 2] hebben besloten om door te rijden. Dat de verdachte en [medeverdachte 2] bij het passeren van de [adres 2] onraad roken, past ook bij het berichtenverkeer dat rond die tijd plaatsvindt: [medeverdachte 2] stuurt met zijn telefoon onder zijn gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’ aan twee personen berichten dat er iets mis is gegaan. Eén van de personen, ‘ [naam 5] ’, stuurt [medeverdachte 2] als reactie een bericht waarin staat dat hij het huis moet schoonmaken en de computer moet weghalen.
Conclusie medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich actief heeft beziggehouden met het verzamelen van de verdovende middelen ten behoeve van het transport. Op de dag van het transport is de verdachte meerdere malen in het pand aan de [adres 2] aanwezig geweest en is de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] in de Mazda naar België gereden op het moment dat de Kia met de verdovende middelen ook op weg naar België was. Tot slot heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] berichten naar andere betrokkenen gestuurd op het moment dat hij en de verdachte zagen dat er politie in het pand aan de [adres 2] was. In deze berichten schreef [medeverdachte 2] dat er iets mis was gegaan.
Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen en tekstberichten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding, de uitvoering en afhandeling van de poging tot uitvoer van alle aangetroffen verdovende middelen in de twee koffers, waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met die anderen. Tevens acht het hof het opzet van verdachte op zowel de samenwerking als op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf bewezen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Gezien de rol van de verdachte in de voorbereidingen van het transport, zoals hiervoor opgenomen in de bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 subsidiair, zijn aanwezigheid in het huis aan de [adres 2] op de dag van het transport en in het bijzonder kort voor het transport, is het hof van oordeel dat de verdachte de cocaïne en heroïne samen met zijn medeverdachten voorhanden heeft gehad.
Immers, uit het voorgaande volgt dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en blijkt tevens dat de verdachte het opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne en de daarop gerichte samenwerking met zijn medeverdachten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 23 februari 2015 te Amsterdam en Meerkerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne
- een auto heeft gehuurd en
- vervolgens twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne en die hoeveelheid heroïne in die auto heeft geplaatst en
- vervolgens die hoeveelheid cocaïne en die hoeveelheid heroïne in die auto heeft vervoerd met bestemming 'Saint Ghislain' te België,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 23 februari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en
2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot uitvoer van een grote hoeveelheid harddrugs, te weten 55,4 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne, naar België, alsmede het voorhanden hebben daarvan.
Cocaïne en heroïne zijn stoffen waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben die stoffen op de markt te brengen dienen daarom met een vrijheidsbenemende straf te worden bestraft.
Bovendien was de hoeveelheid die de verdachte en zijn medeverdachten wilden uitvoeren van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s van anderen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van handel in verdovende middelen maar daarvan ook zelf deel uitgemaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2017 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Gelet op de aangetroffen grote hoeveelheid harddrugs acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het hof zwaarder meeweegt dat het in dit geval bij een poging is gebleven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een telefoon (merk Blackberry Curve), 4931535.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2017.
[…]
.