In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 8 februari 2017, wordt het beklag behandeld van Federatief Joods Nederland (FJN) tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een beklaagde wegens opruiing tot een terroristisch misdrijf. Het hof heeft het klaagschrift op 22 december 2015 ontvangen en heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder de aangifte van klaagster en de tekst van de speech van de beklaagde. Tijdens de behandeling in raadkamer op 2 november 2016 heeft het hof de vertegenwoordigers van FJN gehoord over hun vertegenwoordigingsbevoegdheid, aangezien klaagster niet ingeschreven is in het Handelsregister.
Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van FJN in het beklag beoordeeld. Volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan alleen een rechtstreeks belanghebbende beklag doen. Het hof concludeert dat FJN niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat niet is aangetoond dat het een reëel personensubstraat vertegenwoordigt. De statuten van FJN vermelden dat het een kerkgenootschap is, maar het hof kan niet afleiden dat er sprake is van een groep personen die zich op basis van gemeenschappelijke godsdienstige opvattingen heeft aangesloten. Ook de belangenbehartiging van joden in Nederland blijkt niet voldoende onderbouwd.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat FJN niet ontvankelijk is in haar beklag, en wijst het beklag af. Deze beschikking is definitief en er staat geen rechtsmiddel open voor betrokkenen.